Bezoeken aan sobats in 2015

 

  

Paul Wilms, een 5 RS- er in Nijmegen  

Straks gaan we inboeken in ons hotel, maar eerst onze laatste sobat van ons Tijgertournee op deze dag. We rijden door naar Paul Wilms, 5 RS. Gelukkig liggen de adressen van de te bezoeken sobats heel dicht bij elkaar. Lekker allemaal in Nijmegen. Dat scheelt reistijd.  

Nog voor we de TOMTOM uitgeschakeld hebben staat sobat Wilms al op de oprit om ons te verwelkomen. We pakken snel onze spulletjes en het snoepertje en dan gaan we achter de Stoottroeper mee naar binnen. We komen in een heel licht, modern ingericht huis. Klassieke muziek klinkt in de kamer die uitkijkt op de prettige ruime tuin. Met een kopje koffie erbij gaan we aan ons ‘verhoor’ beginnen.  

Marianne geeft eerst aan sobat Paul Wilms een compliment vanwege een tip die hij gaf na de eerste keer dat hij aanwezig was op de Tijgerbrigade– reünie: ‘Ik mis iets op de tafels. Een kaart of iets waarover de mensen met elkaar kunnen praten’. Dat knoopte Marianne meteen goed in de oren en sindsdien ligt er elke reünie een documentatiemap of interessante placemat op iedere tafel. Bedankt! 

Hier begint sobat Wilms ontspannen met zijn verhaal. “Ik ben geboren in wat we toen nog noemden Batavia. Mijn ouders gingen er in 1916 naar toe. Mijn vader kreeg daar een standplaats voor  onderwijzer 3e klasse in Banjoemas. Daar zijn ook mijn twee oudste zussen geboren. We waren van huis uit katholiek en na 4 jaar wilden ze toch weer in hun eigen omgeving en met hun eigen mensen omgaan. Toen zijn ze naar Batavia verhuisd. Daar zijn verder alle kinderen, op een na, geboren. Om de 7 jaar kregen ze negen maanden verlof. Dan werden ze ontslagen en alles werd verkocht. Daarna konden ze weer opnieuw solliciteren.
Zo ging dat toen in het onderwijs. 

 

Het laatste wat vader had gedaan in Batavia is directeur van de Hollands Inlandse school. Daar zaten kinderen van de gegoede families. Die konden dat betalen. Het personeel was Indo en de jongens in de klas waren allemaal Javanen. Die werden opgeleid voor bestuursfuncties. In 1934 zijn we teruggegaan naar Nederland. Er heerste toen al een echte crisistijd hoor. We zijn in Nijmegen gaan wonen. Waarom? Hier woonden toen nogal wat kolonialen. Het was een hele overschakeling hoor. Zeker voor mijn moeder. Die had daar heel veel personeel en hier maar één gedienstige. Ik was zes jaar. Ik kwam hier op school in de eerste klas terecht. Of ik het niet erg vond om vriendjes daar achter te laten, och, we hadden een groot gezin met acht kinderen en dat klonterde allemaal een beetje aan elkaar.
Zat tot 1939 hier op school, was misdienaar en kwam in aanmerking voor de kleinseminarie. Daar kreeg je dan de gymnasiumopleiding in de hoop dat je dus later priester werd. Dat was niet mijn roeping. In 1944 heb ik tegen de rector gezegd: Het lijkt mij het beste dat ik het maar afzeg. De oorlog was toen ook allang uitgebroken. In 1946 heb ik pas mijn eindexamen kunnen doen.  
 
Hier in Nijmegen is het natuurlijk verschrikkelijk geweest in de oorlog. We hebben vijf maanden in de schuilkelders gezeten. Je kunt met zo’n groot gezin niet even evacueren hè. De granaten vlogen over de stad heen vandaar dat wij in de schuilkelders gingen leven.
Ik was 19 jaar toen werd iedereen opgeroepen en in 1947 kreeg ik de oproep om me te melden bij de poort van de kazerne. Iedereen werd opgeroepen of je nou platvoeten of wat dan ook had. Alles moest mee.
Dienstplichtig. Van 1929 hè. De Rotterdamse en Amsterdamse jongens van 1926 hebben nog razzia’s meegemaakt. Die kwamen terug van hun onderduikadressen of vanuit Duitsland. Ook zij werden opgeroepen.
Het onderdeel 5 RS werd 4 juni 1947 opgericht. Een half jaar opleiding en in november zijn we (5 RS) met de ‘Volendam’, een ouwe schuit,  vertrokken. We kwamen op Celebes aan. Daar werden we ‘geparkeerd’ omdat we 2-6RI zouden aflossen. Samen met 5-5RI hebben we in 1948 2-6RI en 2-7RI afgelost. Bij Ambarawa. Meer de kant op van Salatiga zat 5-5RI. Ik voel meer voor het gebied Ambarawa dan Salatiga.  

De OVW-ers dachten nog dat ze ingezet zouden worden om tegen de Japanners te vechten. Daarom werden ze ook ‘geparkeerd’ op Malakka. De Engelsen die het gezag van de Jappen hadden overgenomen wilden nog geen Hollanders erbij hebben. De meeste OVW- ers geven aan meer last te hebben gehad van de Engelsen dan van de Jappen. Als dienstplichtige en natuurlijk ook als OVW- er maakte je ook een hele wereldreis. Veel jongens kwamen van het platteland. Iedereen had lagere school gehad, dat wel. Er waren er bij die het dorp niet uit geweest waren. In 1944 hebben, toen het zuiden van het land was bevrijd, jongens zich als  OVW- ers aangemeld omdat ze niet langs de kant wilde toekijken. Die wilden ook iets doen. En dan kom je als 18jarige in een vreemd land. Je moet daar de orders opvolgen. Maar die oorlog daar, het was de laatste koloniale oorlog in twee delen, de eerste politionele actie en de tweede politionele actie. Dat was  eigenlijk niets vergeleken met wat ik hier 1944/45 in Nijmegen heb meegemaakt. Hier werd hard gevochten hoor. Verschrikkelijk hard gevochten

 

Ik ben teruggeweest naar Indonesië”. We bekijken het prachtig samengestelde foto albumboek. We praten over wat in het album onze grootste interesse heeft: op oefening in de Harskamp. Patrouille lopen in de buurt van Ambarawa.  “Toen wij in 1948 bij Ambarawa kwamen was daar niets meer te doen. Ik heb het patrouillelopen nooit erg gevonden, want er gebeurde niks. We hadden ook nog wat contact met de bevolking. En wel zo, dat ze niet voor je wegliepen. We liepen langs elkaar heen en groette elkaar wel. Dat was anders voor de jongens die er eerder waren, dus 2-6RI,2-7RI enz. die zaten voor ons in de enclave. Ze werden van alle kanten aangevallen. Behalve van de zeekant natuurlijk. Die braken pas goed uit met de eerste actie tot aan Ambarawa en Salatiga. Daarna hebben ze actie moeten staken. Toen kwam de demarcatie. Het was daar een rustige dienst. Och, er gebeurt altijd wel ergens iets.
In Ambarawa had je een kamp. Dat kamp zijn wij in gelegerd. Barakken waren dat. Redelijk comfortabel. Betegelde vloeren, ruim opgezet. Kijk, wij hebben de Jappentijd niet meer meegemaakt. De vrouw van Jaap Surendonk (5RS) die heeft ook als kind in een kamp gezeten. Je had in Ambarawa inderdaad een groot concentratiekamp waar al die vrouwen en kinderen zaten. In Banjoebiroe was ook een kamp, maar daar heb ik alleen maar fundamenten van gezien. Ik kan mij van de eerste actie nog wel voorstellen dat die een reden had. Dat het eigenlijk niet anders kon. Die Chinezen hebben het daar werkelijk verschrikkelijk te verduren gehad. Er wordt wel gesproken van 5000 doden, maar het zijn er wel 20.000 geweest hoor. De Chinezen en de Nederlanders die terug wilden naar hun huizen, die werden gewoon opgewacht. ‘Bersiap’ dat betekent eigenlijk zoiets als in het Duits: Achtung!, in het Engels: Attention! Let op!  
Hoe ik het vond dat ik werd opgeroepen voor dienst en wist dat ik naar Nederlands Indië moest?” “Stond u daar achter of had u uw bedenkingen er over?” “Ja, daar was toen al discussie over. Of wij het regeren moesten overlaten aan de Indonesiërs . Ik weet nog wel dat er artikelen over in de kranten stonden. Daar werd wel degelijk over nagedacht. Maar de Nederlandse regering had er helemaal geen kijk op. Die had het beter kunnen overlaten aan de voormalige Nederlands Indische regering die er in 1946 en 1947 meer ging optreden als bestuurders. Maar ja, ik was dienstplichtig. Dus ik moest.
Er waren er ook wel die de dienst weigerden. Ik geloof een stuk of 5000. Die wilden daar niet naar toe. Er zijn zelfs jongens die hebben zelfmoord gepleegd.
 
 
Ik weet nog wel dat wij gingen van Den Bosch naar Rotterdam om daar ingescheept te worden en de treinen reden toen nog niet zo snel. Bij de overwegen stond de Marechaussee klaar. Die waakten er voor dat niemand uit die treinen zou ontsnappen”. 
 
Joop en Marianne bekijken de fotoboeken en Joop maakt zo nu en dan een foto van een foto. Dit met goedkeuring van sobat Wilms natuurlijk. “ Nee, ik vond het eigenlijk niet erg dat ik naar Nederlands Indië moest. Het was de bedoeling dat er daar weer orde op zaken werd gesteld. En dat er zou worden bekeken hoe dat het er verder moest gaan met het bestuur van het land. In Nederland in de Isabellakazerne  in ’s Hertogenbosch werd ik opgeleid tot zandhaas. Drillen, exercities, schietoefeningen, marsen, ach, je nam het allemaal maar voor lief. In Indië kregen we wel oefeningen, maar anders. Dat moest wel anders kreeg je geen goedlopend geheel. Toen wij uit Djokja wegwaren konden ze zeggen dat wij een goed geolied bataljon waren. Dat kon je voor alles inzetten. Helemaal op elkaar ingespeeld”
Joop verbaast zich dat met de vooropleiding die sobat Wilms had genoten, hij toch maar gewoon soldaat was.“Er waren kaderleden zat! Echt zat. Je zoekt elkaar in zo’n compagnie toch elkaar op hè.  De schrijver, Jan van der Velden, was een zoon van een bankier dacht ik. Hij is later ook het bankierwezen ingegaan. Louis de Boon, die had een HBS- opleiding en is later leraar wiskunde geworden. Er zat een violist bij. Hij had zijn viool meegenomen. Die liet hij nog repareren in Djokja. Dat was een zeer intelligente vent.
We hadden nooit aan de 2e politionele actie moeten beginnen. Ze waren toen aan het onderhandelen en wij werden van de buitenposten naar Semarang terug geroepen. 
We kwamen in die barakken terecht en de morgen dat we zouden vertrekken werd alles opgeruimd. Alle tampatjes, de veldbedden, alles was kaal, alles was ingepakt. En toch werd het één dag uitgesteld. We wisten al dat we met de vliegtuigen, DC3 toestellen, zouden gaan. Ik had nog nooit eerder gevlogen. We werden ingeladen, de deur was eruit gehaald, jeep was erin gereden en wij zaten langs de kant. Dan was het gewoon naar beneden kijken en zag je wat er voor kool beneden groeide. Van Semarang naar dat vliegveld Magoewo was een half uurtje vliegen. Dat was een heel goed opgezette actie hoor.
 
We hebben altijd tegenstand gehad. Altijd. We hadden gehoopt op de medewerking van de sultan. Maar die liet heel fijntjes doorschemeren dat hij niet van plan was om aan het oude, herstelde gezag mee te werken. Want we hebben eens een keertje een flinke aanval gehad van sergeant Soharto die werd geleid uit het kratan van de Sultan. De drang naar zelfstandigheid zat er toen al in.
Wij hebben nooit het idee gehad dat we daar welkom waren. In Ambarawa kon je nog redelijk met de bevolking opschieten. Daar kon je naar de Pasar gaan. Maar in Djocjacarta daar werd de bevolking onder druk gezet door de republiek. Geen toenadering! Toen wij te horen kregen dat wij Djocjacarta moesten gaan ontruimen, je staat dan even te kijken, maar in feite , omdat de bevolking vijandelijk tegenover je stond, was je eigenlijk een beetje opgelucht dat je eruit kon.                                                     
We werden absoluut niet ingehaald als bevrijders. Absoluut niet! We hadden ‘prettig’ contact met de bevolking. We werkten niet samen met de bevolking zoals de OVW- ers en de eerste dienstplichtigen dat wel hebben gedaan. Die tijd was geweest. Er heerste de drang naar vrijheid. Alles onder de invloed van de republiek.
 
Wat het meest indrukwekkende is geweest voor mij? Eigenlijk een overval op kampement in Djakarta ’s nachts. We lagen daar met drie secties. Vier secties waren er al uitgetrokken om in de woonwijken te patrouilleren. Wij zaten met 1 sectie en dan de staf. Midden in de nacht werden we overvallen. Er werd van achteren geschoten. Dat was wel spannend natuurlijk. Ze konden wel schieten, maar er waren gewoon te weinig manschappen bij ons aanwezig om op te mikken als het ware. Als we er met het hele peloton hadden gezeten dan hadden de gevolgen veel erger kunnen zijn. Het was schieten en wegwezen. Want als ze doorgelopen hadden, waren ze gewoon over ons heengelopen. Dat was eigenlijk hun tactiek. Guerrilla- tactiek”.
 
“Over wapens gesproken: Wat voor wapen had u?” “Ik had een stengun. Ja, ik was in Nederland al soldaat 1e klas geworden. Wij kregen geen geweren mee uit Nederland wel Duitse geweren. Die werden overgeheveld naar de Indonesische politie, met een paar kogels, daar konden ze verder niets meedoen. Later kregen wijzelf Lee-Enfields. Een Engels geweer. Officieren hadden een geweer.
Wij, soldaten, hadden ook de stengun. Ik was blij dat ik een stengun had want die was een kilo of wat lichter. Het waren rotwapens hoor! Je kon er alleen wat mee ‘flodderen’ als het ware. De loop was vrij kort. Wat betreft die veiligheidspal en gevaar, nee dat was het niet.
Ik heb het zelf meegemaakt tot twee keer toe. Ik kreeg mijn stengun terug, ik had hem eventjes uitgeleend aan iemand die dat ding nodig had. Je kon dat ding verzetten op een enkel schot. Dus of je schoot het hele magazijn er door heen of een enkel schot. Ik heb weinig hoeven te schieten gelukkig.
 
Ik denk wel vaak terug aan mijn diensttijd, maar ik heb er geen ‘last’ van. De samenhang met de makkers dat blijf je altijd bij. Het is een groep geweest met wie je altijd samen bent geweest. Nee, dat gaat nooit over. Je moest ook op elkaar kunnen rekenen. Ik ben 2,5 jaar in Indonesië geweest en zat steeds bij dezelfde jongens. Tegenwoordig is het allemaal anders in het leger. Het is nu een technisch leger en het is een baan. Ze zijn beroeps”.
 
 “Toen u terug ging naar Nederland, was u blij?”
Eh, ja…je bent 2,5 jaar helemaal van huis vervreemd. De eerste tijd zoek je elkaar weer op. Ik werd hier thuis wel heel hartelijk ontvangen, maar je weet niet waar je aan toe bent. Alles was vreemd eigenlijk.
Je komt thuis vanuit Rotterdam met de bus. Alles was feestelijk versierd met een bord ‘welkom thuis’ en dan 200 meter verder was een familie die had een zoon verloren daar. Dat hadden ze mij niet verteld hoor. Dat was heel schrijnend. Ondanks dat was het thuiskomen toch wel heel prettig.
Of ik had willen blijven i.p.v. naar huis gaan? Toen ik van het gymnasium kwam, was ik eigenlijk van plan om in Leiden te gaan studeren, in de Indologie heette dat toen. Dat was bestuurskunde voor Nederlands Indië. Maar daar kwam natuurlijk niks meer van. Ik had toch wel graag terug gewild. Ik had al die verhalen van mijn broers en zussen gehoord. Ja, ik zag daar wel een toekomst. Maar het liep anders. Ik moest op zoek naar een baan en moest mij voorbereiden op de maatschappij. Ik volgde een spoedcursus voor het onderwijs. Er waren toen heel veel leerkrachten nodig. Met HBS en gymnasium werd ik in 1,5 jaar klaar gestoomd voor het onderwijs.
Eerst in het lager onderwijs. Met avondstudies ben ik verder gekomen en ben les gaan geven op MULO’s en samengestelde scholen. Op de dag stond ik voor de klas en ’s avonds volgde ik de avondcursus. Ik was toen ongeveer 24 jaar.
 
Veel later ben ik pas getrouwd. Ik was ongeveer 30. Mijn vrouw, uit Geertruidenberg,  kwam tegenover mijn ouders en mij wonen. Haar vader had net een baan gekregen hier bij een school in Nijmegen en zij was ook onderwijzeres. In 1960 zijn we getrouwd. Ik bleef in het onderwijs, maar zij moest eruit. Zo ging dat toen. We kregen vier meisjes. Snel achter elkaar. De jongens kwamen pas veel later. Ik heb heel erg geboft met die schoonkinderen hoor. Ook met de vijf kleinkinderen.
                                                       
In Cuyk was mijn laatste school. Dat was eerst een mavo maar werd snel uitgebreid naar Havo en VWO. Daar heb ik vanaf 1972 tot 1987 voor de klas gestaan. Ik heb altijd Engels gedoceerd. Ik kon eruit met 59 jaar. Vanwege mijn dienstjaren, die dubbel telden kon ik vervroegd met pensioen.
Nadat ik uit het onderwijs ben gestapt, heb ik er geen binding meer mee. Maar mijn vrouw gaf toen nog wel les. Aan bootvluchtelingen uit Vietnam. Ik werd nu ‘huisman’ en zij kon nog een tijdje lesgeven. Mijn vrouw onderhield eigenlijk alle contacten. Toen zij overleden was, viel daarvan een groot gedeelte weg hoor. Zij is overleden aan de gevolgen van een hersentumor. Een jaar daarvoor zouden we nog een reis gaan maken naar Madera. Ze raakte verlamd. De reis is afgezegd.
Ik richt mij op de kinderen en kleinkinderen, maar ik kan ook makkelijk op mezelf zijn. Dat wil ik nog even zeggen: Ze zeggen altijd : “Je kunt me altijd bellen, je mag gerust naar me toekomen. Dat kun je allemaal wel, maar dat doe je niet. Het fijne is, dat zoals jullie nu naar mij toekomen, dat is heel wat anders. Dat komt heel prettig over.
 
Ik wil ook wel graag naar mijn oude kameraden toe die er nog zijn. Die waarderen het ook als je naar hen toekomt. Er is er eentje die woont op de Veluwe, die is geopereerd aan zijn strottenhoofd. Hij komt niet meer naar de reünies. Maar ik weet, als ik hem bel en zeg: ik kom naar je toe, dan weet ik dat hij dat heel prettig zou vinden”.
 Jan van Haastrecht was de commandant van de 3e compagnie. Marianne kreeg een adreslijst van hem met 5RS-ers. Die is zij aan het uitzoeken. “Ik belde van de week met meneer Altena…” “ Altena”, vraagt Paul Wilms , “nee dat zegt mij niets. Weet je, je zat maar bij een kleine groep en hoe verder je uit elkaar gaat, hoe minder contact je hebt”. Marianne heeft haar uitgebreide adreslijst er bij gepakt. “Pakt u maar een pen en papier, meneer A. Altena van 5RS woont hier in de Celsiusstraat in Nijmegen.” “Piet Outenaar die had een bloembollenbedrijf. Die woonde in het westen van het land. Maar die heb ik bij de laatste reünies ook niet meer gezien’. “Meneer Kees van Barnhoorn?” “Ja die ken ik wel”. (U heeft zijn verhaal kunnen lezen eerder in dit boekje). “Meneer J. van Basten uit Bemmel”.” O ja Bemmel, dat is hier vlakbij”. Marianne noemt alles gegevens van hem op. Ook het telefoonnummer. “Henk Blom?”  Nee”. “Hij woont in Apeldoorn”. “Nee”. “Meneer Leo den Boer?” “Ja, daar heb ik nog contact mee. Een trouwe reünie- ganger. Maar van Jan van Haastrecht wil ik ook graag zijn telefoonnummer. Hij heeft die overval in Djokja zelf meegemaakt en hij wilde praten met mensen die dat ook hadden meegemaakt. Ik zelf was daar niet bij. Wij zaten toen bij de elektrische centrale en daar was niets te doen. Die moesten wij bewaken”.
“Jan van Ooijen?” “Kooijman, daar kon ik altijd goed mee op schieten, maar daar heb je geen gegevens van”.  Jan Jansen uit Mook?” “Ja, die ken ik ook hoor.”  Johan Jonkers?” ” Ik ben bang dat hij moeilijk te bereiken is. Hij was al erg ‘afwezig’ de laatste keer dat ik hem zag. Hij kwam altijd met Ben Maas naar de reünie. Maar Ben is een paar jaar geleden overleden.””Klopt.” 
“Meulemans uit Amsterdam? “ “Oh ja, die zat bij Jansen aan de tafel”.  Ben Roelofs? Die woont Arnhem.” “ Die ken ik wel. Geef daar ook maar het adres van. Jaap Surendonk ken ik ook.” “Ph.van der Voort uit Leidschendam? Van der Vorselen uit Nijmegen?” “Ik schrijf die ook op.
Ik ga proberen om meer jongens van mijn compagnie naar de reünie te krijgen”,belooft sobat Paul. “Geweldig dat u dat gaat doen”, zegt Marianne. “Bij 2-6RI wordt het steeds minder. Dat kan ook niet anders. Zij waren net wat ouder.” “Oh, de Langen van 2-6RI die ken ik wel goed van de reizen naar Indonesië.”  “Oh, maar dat is Nol (Arnout) de Langen van 2-7RI”, zegt Marianne, hij woonde in Haarlem. Hij was nog op onze trouwerij aanwezig samen met Arie Olckers en Johan Koster van 2-7RI. Hij is overleden, Arie Olckers ook.” “Ik had een oproep geplaatst in de Checkpoint: wie wil er mee naar Indonesië. Ik kreeg allerlei reacties maar niet die ik wilde. Nol opperde om met hem en nog enkele veteranen, o.a. Jan Bemont(4-6RI)  mee te gaan”, zegt sobat Paul.
 
Met 3 van de vier meiden en een nichtje met haar vriend ben ik naar Indonesië geweest. Ze vonden het geweldig. Temeer omdat ze er al zoveel over hadden gehoord van mijn broers en zussen. Maar ook door mijn verhalen. Ik heb ze altijd verteld over mijn tijd in Indië. ” 
 
IJverig heeft Paul Wilms alle gegevens op het drukwerk Max blocnote geschreven. Een van de vele items uit de goodiebag. Marianne is helemaal blij dat Paul Wilms zoveel moeite gaat doen om met zijn maatjes in contact te komen. Geweldig, dit promoten wij juist zo nadrukkelijk.
 
Paul Wilms maakt ook een opmerking over het boekje: het is  een hele prestatie. Zo uitvoerig, zo gedetailleerd. Geweldig. Joop zegt:”Maar dat kan alleen maar dankzij u en de andere veteranen die ons willen ontvangen. Uw verhaal!”  Met dit fijne compliment sluiten we na nog wat foto’s te hebben gemaakt het gesprek af. We gaan naar ons hotel.
We bedanken Paul Wilms heel hartelijk voor de erg fijne ontvangst bij hem thuis.  We hebben heel wat te schrijven. Als dat maar allemaal in het boekje van april/ mei past, merkt Marianne al bedenkelijk op. 
 
tekst: Marianne. Foto's kleur: Joop Pragt. Foto's zwart-wit Paul Wilms

Het luidruchtige middagdutje van Henk Zwitselaar.

 
Sobat Zwitselaar  (2-6RI) is ondertussen weer opgenomen geweest in Dakkerswald, maar nu weer thuis in ‘de Oranjerie’! Omdat hij maar honderd meter van Pieter Paulusma vandaan woont, wandelen na ons bezoek aan sobat Pieter even bij sobat Henk aan. Hij is thuis! Nee, niet in de eetzaal, maar boven op de kamer. We gaan naar boven. Bij zijn kamer aangekomen horen we de TV aanstaan. Joop ‘klopt’ met zijn vlakke hand op de deur. “ Jaaaaaah!” wordt er aan de andere kant geroepen.
We gaan naar binnen. Sobat Henk Zwitselaar kijkt ons verbaasd aan.
“He, dat is leuk. Ik ging net mijn middagdutje doen”. De TV staat keihard! Een middagdutje? Joop pakt de afstandsbediening en doet het geluid even zachter. Hè, hè, dat praat wel even makkelijker.
We komen even kijken hoe het nu met u gaat! “Ja, dat zie ik. Nou, ik ben trots op mezelf dat ik dit keer weer zo snel weer thuis bent,” zegt sobat Zwitselaar.
We leggen uit van onze meerdaagse Tijgertournee en dat we in de buurt waren. We maken nog een kort praatje en dan kan sobat Zwitselaar toch lekker aan zijn middagdutje beginnen. “We laten nog een mooi boek voor u achter. Kunt u de geschiedenis van de 200jarige Nederlandse krijgsmacht doornemen.  Dag hoor, tot de volgende keer. 
                                                                                                                                                                                                                    Tekst Marianne. Foto Joop Pragt

Onze  ‘Tijgertournee’start bij Pieter Paulusma.  

 
Omdat er nog zoveel sobats zijn die wij willen of zouden bezoeken, besluit Joop: wij houden een Tijgertournee!  De ledenlijst komt erbij, Marijke wordt ingeschakeld en samen komen we tot een imposante lijst van de te bezoeken sobats.  Joop boekt een hotelletje in Nijmegen en Marianne gaat aan het bellen. Na bijna een hele dag is een lijst met 11 namen compleet! We kunnen op reis.
Een dag voor het vertrek komt er al een kink in de kabel, sobat Willem Arts die wij zouden bezoeken is opgenomen in het ziekenhuis. We moeten het lege gat in de reisplanning opvullen en vinden de oplossing bij sobat Johan  Jonkers. Hoera, we gaan de koffer inpakken.  

Op maandag 23 maart gaan we bepakt en bezakt op pad. Sobat Pieter Paulusma in Nijmegen is de eerste veteraan die we bezoeken. We brengen het van hem geleende fotoalbum terug. De foto’s zijn digitaal opslagen door Marianne. “Ik heb hier en daar nog wat nieuwe oude fotohoekjes bijgeplakt die kwijt waren en de bladen vastgezet”, zegt Marianne als ze het album aan sobat Pieter teruggeeft. Meteen geeft zij ook het alom bekende snoepertje.
 
We drinken een heerlijk gezet kopje koffie en praten weer over van alles en nog wat. Natuurlijk over de veteranen en over een gelegd e-mailcontact met de zoon van een overleden 1Rs-er. Via de website www.sepatoeroesak.nlkwam deze zoon in contact met Marianne en zij zorgde dat er tussen hem en meneer Pieter contact werd gelegd.
Sobat Pieter vindt het maar wat goed dat hij zo ook jongeren kan helpen met zijn ervaringen. 

 

 
Hij laat Marianne een wat oudere adreslijst zien van 1RS-ers. “Ik weet niet of iedereen nog in leven is en of iedereen nog op hetzelfde adres woont, maar misschien is het de moeite waard om eens na te gaan of er nog 1RS-ers zijn die bij de Tijgerreünie willen zijn.” “Goed meegedacht, sobat Pieter”, zegt Marianne, “zodra ik het adresbestand van de Tijgers op orde heb, ga ik aan de slag met die van 1RS.”
Na de huidige politieke toestand in de wereld en bijkomende actualiteiten te hebben besproken, is het tijd voor de volgende veteraan. Henk Zwitselaar. We nemen hartelijk afscheid en Marianne krijgt vermanend te horen: “Houd nou eens op met meneer Pieter Paulusma. Gewoon Pieter”. Maar dat kan Marianne niet. “Laten we het houden op sobat Pieter of meneer Pieter,” zegt ze. Dat is dan afgesproken!                                                                                                                              Tekst :Marianne. Foto: Joop Pragt

Sorry John, maar Marianne heeft soms een geheugen als een vergiet.  

 
Vergeten! Ohoh! In ons boekje van december helemaal vergeten te vermelden dat wij ook nog bij Tijgerveteraan John Kamerling langs zijn geweest. John is oud-collega van penningmeester Joop, maar ook een echte Tijgerveteraan.
We zien elkaar tijdens de veteranen inloopmiddagen in Hoogvliet, maar komen ook wel een paar keer per jaar bij elkaar op de koffie of de thee.
Eerder schreven wij al eens zijn indrukwekkend militaire verhaal. 
Dat John alles kan maken wat zijn ogen zien, of niet zien, wisten wij al. Thuis, in z’n vakantiehuisje in Hoek van Holland, voor zijn vrienden en familie, maar ook voor  de Tijgerbrigade. Misschien weet u nog dat er tijdens de reünie  prachtige (imitatie) mortiergranaten op de inschrijftafel stonden? John maakte die. Het houten sierbordje met het Tijgerembleem?  John maakte dat. De gipsen presse-papiers, John maakte die. De mini-mortier die op mijn werkkamer staat, John maakte die. John maakte ook een aantal houten tijgerbordjes. “Kom ze maar ophalen, ze zijn klaar,” vertelde hij per telefoon. En dat deden we dus al verleden jaar. Zie hier John trots bij het eindresultaat!
 

                                                                                                       tekst Marianne. Foto Joop Pragt. 

Een kleurrijk veteraan is heengegaan.

 
Johannes Cornelis van Dijk, 3 MP IV
   Vader, opa en overgrootvader
Weduwnaar van Meta van Dijk-Creutzburg  
*9 april 1922  -  † 31 maart 2015
Voorbij, de tijd vliegt voorbij
Kinderjaren, tienerjaren, groei naar volwassenheid.
De tijd gaat voorbij, met al zijn vreugde en verdriet.
Tijd alleen, maar ook tijd van samenzijn.
De tijd gaat langzamer, minder gehaast als niets meer moet,  
Terugdenkend aan de voorbije tijd.
Dan staat de tijd stil, een mensenleven is voorbij.
Wat blijven zal in de tijd…………….
De herinnering.
 
Op 31 maart ontvingen wij per email het bericht van dochter Ellen en schoonzoon Kees dat Hans van Dijk die afgelopen nacht was overleden.
De kaart volgde. Eerder meldde wij u dat wij hem meerdere keren hadden bezocht zowel in de hospice als in verpleeghuis Mariahoeve.
In voorgaande edities van de Sepatoe Roesak schreven wij ook al over Hans van Dijk, onze bezoeken aan hem en een uitgebreid levensverhaal over hem.  
 
Hans was er trots op om veteraan, een Tijgerveteraan te zijn! Hij genoot van de aandacht die hij kreeg tijdens de Tijgerbrigadereünie 2014 van zijn medeveteranen en jongens van de re-enactmentgroepen, waarvan enkelen hem ook thuis nog hadden bezocht.
De avond voor de reünies belde hij trouw op naar Marianne om te vragen of hij de oudste reünist zou zijn. Marianne moest hem steeds teleurstellen: “Nee, meneer Chris Peelen is u nog steeds de baas hoor.”Na de reünie belde hij steevast de volgende morgen op om te vertellen hoe hij het naar zijn zin had gehad.  De laatste keer zat hij zelfs nog ongeschoren in pyjama aan de telefoon! Aldus hemzelf.
Vaste prik waren er ook de nabestellingen van de foto’s van die reünie: “doe van iedere foto waarop ik sta er maar 1, waar ik goed op sta 2 en waar ik heel goed op sta 3”.
Daarna volgden meerdere bestellingen die echt in de tientallen foto’s liepen. Voor bij de fotolijstjes met Meta, voor de kinderen en kleinkinderen, voor de hulp, de dokter, de arts in het ziekenhuis, ga zo maar door. Maar het was ook wel zo dat Hans dan bij de betaling van de foto’s, wederom steevast, voor de gedane moeite een donatie voor de kas deed.
Met grote regelmaat belde Hans Marianne op. Zo maar voor een praatje met de ‘Kletsmajoor’ zoals hij dan zei. Meta, zijn vrouw, noemde hem vroeger zo.  Dat praatje duurde meestal zeker langer dan drie kwartier. Het gebeurde wel eens dat aan het einde van een lang gesprek Hans opgewekt zei: “Zo, de avond is lekker opgeschoten voor mij. Ik ga naar bed.” Tja, als je alleen bent kan een avond best lang duren. Hier bij ons thuis ging er regelmatig een maaltijd nog even terug in de magnetron. Maar altijd aan het einde van het gesprek bedankte Hans  Marianne voor het luisteren en zij moest aan iedereen de groeten doen. Ook aan de ‘jonge tijgers’ en de overste van de Limburgse jagers Ramon Jansen, als ze die weer zag. Steevast vertelde Hans dat hij zijn Meta zo erg miste en hoopte dat de schepper hem die avond zou halen. Hij besprak met Marianne hoe hij zijn crematie wilde hebben en vroeg of zij kon regelen of er een erewacht zou zijn van de jonge tijgers. Een telefoontje aan kapt. R.v.Kemenade was voldoende. Zij vonden het een eer om een erewacht te mogen vormen. Maar het was Hans zijn tijd nog niet. Zijn motto uit Indië: ‘Ik vecht door tot de laatste man’, had hij veranderd in: ‘Ik ga door tot ik niet meer kan’. Hoewel hij alweer sprak om eventueel in september weer bij de reünie aanwezig te willen zijn, is het‘tot ik niet meer kan’ op 31 maart jl. bereikt. Een kleurrijk veteraan is heengegaan. 
 
Op paaszaterdag 4 april om 19.00uur was de crematieplechtigheid in de aula van crematorium Maaslanden te Vlijmen- Nieuwkuijk. Hoewel Hans van Dijk zijn crematieplechtigheid tot in de kleinste details had geregeld, met een erewacht van twee ‘jonge Tijger’ militairen , de re-enactmentgroep en de Limburgse Jagers, bleef het ‘beperkt’ tot een erewacht van de wapenbroeders. Wij, Joop en Marianne, mochten de Tijgerbanner bij de kist plaatsen naast het vaandel van de wapenbroeders.
 
Aalmoezenier majoor Liduina v.d. Broek leidde de crematieplechtigheid. Dit op nadrukkelijk verzoek van Hans zelf. Zij lichtte het leven van Hans toe zoals zij dat tijdens haar vele bezoeken aan hem had leren kennen. Er was een verhelderende  toespraak van schoonzoon Kees en een liefdevolle toespraak van de kleindochter. De achterkleinkinderen staken kaarsjes aan en legden rozen bij de kist die overtrokken was met de Nederlandse vlag. Helaas was er voor een toespraak of gedicht namens de Tijgerbrigade geen plaats in het programma. 
 
Bij het dodenappel werden de aanwezigen gevraagd om op te staan.
Hans van Dijk! …..Present. Hierna werd door alle aanwezige militairen of oud-militairen een glas cognac geheven als afscheidsgroet aan Hans. Ook Joop mocht het glas heffen op Hans.
Na dit ceremonieel werd de vlag van de kist gehaald, de erewacht trad uit. Hierna volgde nog een gebed, een muziekstuk en de zegening door Aalmoenier Liduina v.d. Broek. Aan het einde van de plechtigheid kreeg iedereen de gelegenheid om een laatste groet bij de kist te brengen.
Namens Tijgerveteranen brachten ook wij een eerbiedige groet
De twee afgevaardigden van de re-enactmentgroep, Bart Oostvogels en Kevin Thry stonden stram in de houding en gaven een waardig militair saluut bij de kist.
 
Na afloop was er gelegenheid in de koffiekamer om de familie te condoleren. Hier complimenteerden wij ook Aalmoezenier Liduina v.d. Broek hoe mooi zij deze  plechtigheid heeft gebracht. Hans waardig.
Na afscheid te hebben genomen van Liduina v.d. Broek en de familie verlieten wij om 21.00uur het crematorium.
Niet eerder hebben wij zo laat een laatste afscheid meegemaakt.
Maar Hans, het was speciaal en waardig .   
 
Corr.adres: Gestelseweg 202, 5216 VE 's-Hertogenbosch.                                                       Tekst: Marianne. Foto:Bob Pragt  
 
                          
                                                        

Kostbare fotoboeken terug bij de eigenaar in Breda 
 
De dag is bijna ten einde op 12 maart en nog schijnt de zon volop.
Van ’s Hertogenbosch gaan we na een veteranenbezoek terug naar Hoogvliet. Maar we willen ook nog bij een sobat langs in Breda.
We hebben de geleende fotoalbums van Harry van Heugten 2-6RI bij ons. Marianne heeft alle foto’s gescand en alle beschrijvingen op de achterkanten over genomen. De foto’s daarna netjes weer gerangschikt in de albums. Een plakkertje erbij zodat ze er niet meer uit kunnen vallen.
Wanneer we vlakbij zijn, bellen we even op. “Harry komt naar beneden hoor”, zegt zijn vrouw Tineke aan de telefoon. We wachten op de parkeerplaats. De ‘poetsvrouw’(thuishulp) is vandaag bij de familie van Heugten. Vandaar de afspraak dat we alleen de albums zouden afgeven.  
Sobat Harry komt, met rollator, al heel snel naar beneden. Marianne geeft hem de albums terug. “Kijk, ik heb ze meteen even op volgorde gelegd en ik heb ook het album geplakt. Nu vallen de foto’s er niet zo maar uit”. “Oh dat is fijn!” Marianne geeft hem ook nog een boek over de bevrijding van Breda. “Het is bij u meer op de plaats dan bij mij op de werkkamer. Ik hoop dat u er wat aan heeft en anders geeft u het maar door aan de kinderen. En zodra we weer in de buurt moeten zijn, maken we weer een koffiepraatje bij jullie hoor”. Drie dikke klapzoen en Joop zwaait vanuit de auto. Dag hoor.  

 

Een heel verzorgingshuis op zoek naar vermiste sobat.  
 
Na ons bezoek aan Hans van Dijk in Rosmalen, gaan we naar
’s Hertogenbosch. Naar sobat Harry van de Broek.(1RS) Hij is degene die Hans van Dijk naar de derde leeftijdsplaats verdrong op de reünie. Overigens was Hans een sportief verliezer. “Ik stond graag mijn tweede plaats af aan hem hoor. Doe hem maar de groeten!”
 
Aangekomen bij de aanleunwoning in een van de meerdere gebouwen die verzorgingscomplex‘De Grevelingen’ heeft, lopen we met twee monteurs mee de hal in. Daar moeten we aanbellen. Zij ook. Geen van twee krijgt antwoord door de intercom. “Dat is vreemd, hij weet dat we vandaag bij hem op bezoek komen”,zegt Marianne. “Dat is vreemd, zegt de monteur, “ze weten dat we vandaag komen”. Weer bellen we. Zowel zij als wij. Zij krijgen ineens antwoord, bij ons blijft het angstvallig stil. We gaan samen met de monteurs de binnendeur door. Zijn we alvast binnen.
 
Naast een deur in de gang hangt een prachtige tijgertekening. We hoeven niet te twijfelen waar we moeten zijn. We bellen, kloppen, bellen nogmaals. Geen reactie. Joop klopt, slaat op de deur, maar niets.  Inmiddels er zijn er al enkele vrouwelijke medebewoonsters nieuwsgierig komen informeren wie we zoeken. Iedereen weet wel iets, maar uiteindelijk dus niets. We gaan zelf op zoek. Er zal toch wel personeel zijn in dit huis.
Nadat door medebewoners met pasjes de tussendeuren konden worden geopend gaan we verder op zoek. Uiteindelijk vinden een juffrouw achter het buffet die ons vertelt dat ze sobat Harry van de Broek voorbij heeft zien komen. Met zijn jas aan! Kijkt u anders even in die zaal daar, of hij daar zit! Helaas geen sobat Harry. Een tweede personeelslid gaat op zoek en heeft een derde ook op pad gestuurd. Een vierde verzorger gaat uiteindelijk met ons mee terug naar de kamer van Harry v.d. Broek. Klopt, roept en opent dan met zijn kaart de deur. “Meneer v.d. Broek, bezoek voor u!”. Maar er is niemand!
Vreemd. Daar staan we dan. We besluiten om maar weg te gaan. Jammer. Maar ondertussen is het al ver over de afgesproken tijd heen.
We gaan en laten ons visitekaartje achter.
 
’s Avonds worden we door sobat Harry v.d. Broek gebeld. Hij dacht dat wij eerder bij hem zouden zijn. Duidelijk geval van misverstand. Omdat het zo mooi weer was, had hij eerder gegeten en is hij gaan wandelen. Doet hij iedere dag. We beloven hem dat we weer snel langs zullen komen. Dat is goed. Sobat Harry belooft dan thuis zijn! Tot dan.
                                                                                                                               Tekst: Marianne  
 

Bezoek aan de onverslaanbare.  

 
Na onze flater en met de kater van een vervelend knagend schuldgevoel vanwege het teleur moeten stellen van sobat Arts, rijden we weer terug naar Rosmalen. He Rosmalen, woont daar niet ……..Hans van Dijk? Och, wat ging het slecht met hem.
Maar wat gebeurt? Marianne krijgt bericht van schoonzoon Kees: Hans is uit het hospice en in de verpleging. Het ging ineens weer veel te goed met Hans van Dijk.
Nou, dat wereldwonder wilden wij met eigen ogen aanschouwen.
En ja hoor! Daar zit die dan! Hans van Dijk, met blozende wangetjes, glimmende oogjes en een brede lach om zijn mond! Joviaal wenkt hij wenkt ons. “Kom lekker bij me zitten. Wat fijn dat jullie die ouwe tijger komen bezoeken”. Marianne geeft Hans drie klapzoenen en het snoepertje. Joop geeft hem een hand en een schouderklop. Voorzichtig.
                                                   
"Tja, daar zit ik dan”zegt Hans glunderend. “Ik moest weg uit Hospice. Ik was te goed! Ik zit hier dan wel en je weet het hè: ik ga door tot ik niet meer kan, maar het is wel genoeg voor mij hoor”.
 
Later als we koffie drinken, babbelt Hans weer volop en we stellen voor om een filmpje op te nemen voor zijn vriend Peter Fonkert in de USA en ook voor de overste van de Limburgse Jagers, Ltn. Kol. Ramon Jansen. Maar eerst huldigt Marianne hem met een grote gouden medaille. Nummer 1. Dat ben je voor ons hoor! Een echte kanjer.  
 

foto Joop Pragt

Hans glundert. Hij hoopt iedere reünie de oudste veteraan te zijn en belt dan een avond van te voren zelfs nog op, om te checken op welke plaats hij staat. Afgelopen reünie werd hij van plaats 2 verdrongen naar plaats 3. Vandaag is hij dus met een chocolade medaille gehuldigd als nummer 1.
 
Trots vertelt hij zijn verhaal in de camera. Vraagt meteen aan de Overste Ramon of hij een mooie erewacht bij de kist voor hem wil regelen als hij overlijdt. Dat zou hij een grote eer vinden.
“Alles leuk en aardig sobat Hans”, zegt Marianne, “maar nu geen filmsterallures krijgen hè. Twee films gemaakt!” Zelfs de medebewoner die bij ons aan tafel zit en niet te bereiken is, schiet nu in de lach.
 
Hans geniet! Hans geniet altijd van de aandacht. “Je zorgt wel goed voor de Tijgertjes als ik er niet meer ben hè,” vraag hij. Natuurlijk! “En doe je iedereen weer de groeten van mij?” Doen we, meneer van Dijk”. “He geen meneer! Gewoon Hans! “Dag Hans, als we in de buurt zijn komen we weer even koffiedrinken bij je hoor” De filmster zwaait ons uit nadat hij weer drie klapzoenen van Marianne en een ferme hand van Joop kreeg. “Mijn jasje hangt al klaar voor de volgende reünie hoor. Ik doe mijn best om er weer bij te zijn!” roept hij ons nog na. Wij steken onze duim op. Goed hoor.                                                                                                                       Tekst: Marianne. foto: Joop Pragt

Weer op een ziekenbezoek maar toch ook weer niet!  

 
“Marianne, mijn vader is opgenomen geweest in het ziekenhuis. Ik moest jou van hem bellen. Na geïnformeerd te hebben bij de dochter van Willem Arts, 2-2RVA, hoe het met nu met hem ging, werd na een spoedberaad met Marijke, de coördinator nazorg, besloten hem te bezoeken bij thuiskomst. IJsselstein, dat lag toch mooi op de route voor onze andere bezoeken die dag.
 
Dus op 12 maart tuften wij naar IJsselstein. Omdat we eerder wat problemen hadden met de TOMTOM waren wij niet in paniek dat de aankomsttijd ruim een uur later werd aangegeven dan wij zelf hadden berekend. Die instelling met de tijd zetten we thuis wel weer goed.
Maar onderweg kregen wij onze bedenkingen. We herkende de route niet en de borden gaven ook andere informatie dan wij verwachtten. Nogmaals de TOMTOM ingesteld. Geen verandering. Wat doe je dan?
Je belt gewoon even op! Sobat Arts, waar woont u nu precies? We rijden nu al ruim een uur, maar zien de eindbestemming nog niet. U woont toch wel in IJsselstein? Ja, maar dan wel in Limburg is zijn antwoord.
Ow! Wat een misser! Twee IJsselsteinen! Het is me wat! 
 
Omdat we met oog de planning van de rest van de dag helemaal in de knoei zouden komen, hebben we in overleg met sobat Arts besloten dat wij meteen terug zouden rijden en om voor de andere bezoeken op tijd te zijn en zo snel mogelijk  een nieuwe afspraak met hem zouden  maken om hem in Limburg te bezoeken. Politici gaan na  grote missers dan diep door het stof, Marianne stuurt sobat Arts een kaart met haar welgemeende excuses en beloofde hem terug te gaan naar de schoolbanken! Dubbele plaatsnamen leren! Wordt vervolgd.  

 

Het ziekenhuis uit  en er meteen weer in!  

 
Op 26 februari bezoeken we naast sobat Jan v.d.Kuy, nog een sobat.
Kees de Wit. VbaD T-Brigade. Via zijn vrouw Emmy kregen wij bericht van de ziekenhuisopname van sobat Kees. Ook toen sobat Kees weer naar huis mocht. Een welkom thuis kaart werd meteen verzonden.
Dan volgt weer een melding van ziekenhuisopname en het ontslag. Maar de thuiskomst verloopt toch heel anders dan gedacht. We gaan bij hem thuis in Hoofddorp verhaal halen.
 
We worden weer heel hartelijk ontvangen door sobat Kees en zijn vrouw Emmy. Het lijkt of we niet weggeweest zijn, want de gezelligheid zit er meteen weer in. De goodiebag van afgelopen reünie wordt erg gewaardeerd. Evenals de placemat met het tijgerlied. “Volgende keer komen we u overhoren of u het lied uit het hoofd kent!”
Goed, tijd voor de koffie en het volledige relaas over het bizarre ziekenhuisvoorval.
 
Kees de Wit had een herseninfarct gehad en was opgenomen in het ziekenhuis. Hij kreeg een extra stoot bloedverdunners en moest een nachtje overblijven. De volgende dag mocht hij weer naar huis. Een beetje in de war nog, maar als je de keus heb om naar huis te gaan, dan ga je!  Zijn vrouw Emmy vertelt:  “Ik zette hem op een bank in de hal neer. Twee tasjes met kleding erbij.
Mijn dochter ging vast vooruit om de auto voor te rijden. Ik zeg tegen Kees: Ik ga even kijken of Astrid er aan komt, dan kom ik je ophalen. Het is waarschijnlijk langs hem heengegaan. Ik sta met mijn rug naar de schuifdeuren boven aan de betonnen trap buiten te kijken of mijn dochter al uit de garage komt.  Ik hoor ineens boven aan die trap:” Ow ow ow! En ik kijk en denk: O jee, er is iemand van de trap afgevallen! Ineens zie ik mijn twee tasjes erbij liggen. Hij gaat nooit met de trap. Nooit! We komen dikwijls genoeg in dat ziekenhuis en gaat hij altijd met de lift. Ik liep meteen naar beneden en riep: Kees wat doe je nou!? Kees wat doe je nou!?”
Twee verpleegsters, die net naar huis gingen, trokken hun jacks uit en legden die over hem heen. Ze dorsten hem niet te bewegen. Later kwam er ook nog een arts bij. Droog merkt Kees de Wit op: “Ik had meteen eerste hulp!” De ambulance werd gebeld. Die staan altijd achter het ziekenhuis! Maar het was spitsuur en alles was weg. We moesten wachten op een ambulance uit Haarlem. Op een plank en met nekkraag werd hij weggedragen. In de ambulance naar de eerste hulp aan de achterkant van het ziekenhuis. Och, wat een toestand allemaal. “Maar”, merkt Marianne bij de hand  op: “Je had wel je pyjama bij je!” “Nou mijn dochter en ik stonden wel even een potje te janken hoor. Eerst die infarct en nu dit. Maar we werden heel goed opgevangen hoor.” Kees zegt:”Ik weet nog heel goed dat tijdens de val heb ik een hand voor mijn gezicht gehouden. Dat ik niet op mijn kop viel. Bij onderzoeken bleek dat hij niets gebroken had. Misschien een rib, maar dat konden ze niet zien op de röntgenfoto. De pijn is het zelfde. Alles werd onderzocht en hij mocht eigenlijk weer naar huis. “Mijn dochter en ik trekken onze jassen weer aan”, zegt Emmy. “De zuster komt met een rolstoel aan om hem naar de auto te kunnen brengen. Maar van de onderzoekstafel af komen dat deed hem allemaal zo ’n zeer. Hij zat in de rolstoel en toen werd hij niet goed. Lijkwit! Ik dacht:Oh God, daar gaat die. Maar gelukkig kwam hij weer snel bij. Hij moest in het ziekenhuis blijven. We gingen om 14.00 uur naar het ziekenhuis en ik kwam pas ’s avonds om 23.00 uur weer thuis. Na 4 dagen mocht hij weer naar huis”.
 
  foto's Joop Pragt
 
We aanschouwen nu alle nog zichtbare bloeduitstortingen. Neeeeee! Niet de broek laten zakken hoor! We geloven u zo op uw woord hoor!                    
                                                
Emmy: “We hebben foto’s ervan gemaakt. Ik wis niet wat ik zag. Heel zijn onderlijf paars blauw, billen en zo naar voren. Ja, inclusief zijn jonge heer.”  “Je lijkt wel een schilderij,” zegt Joop. “Ja, dat is zo en dat ben ik altijd al geweest ook!” antwoordt sobat de Wit gevat.
 
“Maar thuis ging het niet goed. De huisarts kwam erbij en hup, daar ging Kees nog eens een keer  in de ambulance naar het ziekenhuis. Weer allemaal onderzoeken. Bleek ook dat hij niet goed kon plassen. Een katheter! Nou, dat hielp.  Na alle onderzoeken bleek het een Delier te zijn geweest. Nooit van gehoord,”zegt Emmy, “dus ik heb het later opgezocht op Google. (acute verwardheid ten gevolge een val, een ziekte of ongeval red. ) Kees moest toen een hele week in het ziekenhuis blijven. 
Ondertussen pakt sobat Kees de Wit het tijgerpresentje van de reünie uit. Vergenoegend kijkt hij naar de spekkies in het glas. “Mmmmm! Dat is spekkie voor mijn bekkie!” Maar hij pakt ook de Tijgeronderbroek uit. Nou, dat veroorzaakt een lachsalvo! Joop zegt:”We hebben er ook nog bretels bij.” “Hartstikke bedankt hoor”, zegt sobat Kees, “heel leuk.”
“Maar goed, vervolgd Emmy de Wit het verhaal, “je bent er nog en het gaat iedere dag een beetje beter! Houden van is dat je zorgt voor de ander als die iets mankeert.”  En zo is het!
Joop zegt: “Ik moet toch even opmerken dat ik het zo leuk vind dat u meteen iets op gaat zoeken op het internet. Geweldig. Duim op!” “Ja, zegt Kees de Wit, “ik stopte met computeren en zij nam het over.” “Ik zoek alles op hoor”, vertelt Elly trots,  “van wat de artsen vertellen maar ook waarom de erwtensoep zuur was geworden! Ik wist niet dat je dat allemaal kon opzoeken met de computer.”
“Marianne, ondanks al het werk wat ik destijds voor de verbindingsafdeling Tijgerbrigade heb verzet, hoor ik nu niets meer van hen,” merkt Kees op. “Ja, van 1 of 2!” Waarop Emmy zegt:” Maar horen ze van jou wat? Wanneer pak jij die telefoon en denkt: Ik ga ze eens opbellen? Hoe is het met jou?  Gewoon doen!” Joop en Marianne kunnen dat alleen maar volmondig beamen: Ja, gewoon doen!
 
Wij bezochten Kees de Wit en zijn vrouw Emmy eerder. We hebben toen uitvoering Kees zijn belevenissen in zijn jeugd en bij de Tijgerbrigade beschreven.  Dit keer houden we het bij het bijzondere verhaal van het ziekenhuis.  Niet dat het bezoek alleen kommer en kwel is geworden. We hebben tussendoor enorm uitbundig gelachen. Zowel Kees als Joop waren vooral de aangevers voor deze ontspannende lachsalvo’s. Dan volgt nog een vrolijke mededeling: “in oktober dit jaar zijn we 60 jaar getrouwd, maar we vieren het straks in mei. We vieren dan ook onze verjaardagen. Halen we oktober niet meer, dan hebben we toch een feestje gehad! Hoera!”                                                                                                               tekst:Marianne

Hand in hand met feyenoorder J.v.d.Kuy 
 
Omdat we op 26 februari in IJsselstein moeten zijn, vragen we aan onze coördinator nazorg Marijke of we meteen die dag langs sobat Koos v.d. Kuy in Gouda kunnen gaan. Dat kan. Op naar Gouda waar sobat van der Kuy ons verwacht. Zijn vrouw doet open. Zij wordt opgehaald door de dagopvang. Ze vind het erg jammer dat ze nu net weg moet. We overhandigen haar wel nog even het damespresentje van de reünie. Zwaaiend gaat ze later aan de arm van chauffeur voorbij het raam. 
“Goh” zegt sobat Jan van der Kuy als we in de kamer zitten, wat vind ik het hartstikke leuk dat jullie hier zijn.”
Joop geeft sobat v.d. Kuy een deurhanger met ‘niet storen, Feyenoord speelt. Vanavond spelen ze de thuiswedstrijd tegen Roma.“Dat ding hoef ik niet op te hangen hoor, zegt sobat van der Kuy, ik ben er vanavond zelf bij in de Kuip! Ik heb destijds als oorlogsinvalide van Feyenoord een vaste plaats in het Feyenoordstadion gekregen.  
 
 
 
Ik heb altijd op Zuid(Rotterdam)  gewoond. Nee ik ben geen Rotterdammer , want ik ben op 16 december 1927 in Gouda geboren. Een echte Gouwenaar. Ik was twee jaar toen mijn vader voor zijn werk verhuisde naar de Blaaksedijk in Rotterdam. Toen ik Indië zat, zijn mijn ouders weer in Gouda gaan wonen.
Ik ging op school op de Hillevliet. Bij meester Fortuyn, dat was de hoofdonderwijzer. En ja, het is inderdaad familie van Pim Fortuyn
Na de lagere school ben ik naar de ULO gegaan en toen ben ik banketbakker bij de firma van Stralen geworden. Een oud- Feyenoorder. Tot ik opgeroepen werd voor de dienst ben ik banketbakker geweest. 
Ondertussen was het ook oorlogstijd. Toch heb ik mijn school gewoon af weten te maken. We zijn wel verplaatst. In de school op de Hillevliet kwamen allemaal Duitsers in te liggen. Ik was toen een jaar of veertien, vijftien jaar. 
foto: Joop Pragt
 
Later, op 6 november ’44 werd ik opgepakt. Opgepakt en in het Feyenoord Stadion gestopt. We moesten lopende naar Gouda, dat was eerste stopplaats, daar hebben we overnacht in de St.Janskerk. Van daaruit zijn we in Utrecht terecht gekomen. Dat ging op paard en wagen. In Utrecht aan de Catharijnesingel, aan de ene kant heb je het politiebureau,daar stonden een hoop mensen en daar lagen van die rijnaken. Daar werden we in gestopt. Dat was bedoeling. Maar twee niet hoor. Want mijn 3 jaar oudere broer was ook opgepakt. We waren met zijn vieren of vijven en het was een drukte van al die mensen die daar stonden. Op een gegeven moment moesten we in die boten, maar hebben ons gedrukt tot we helemaal tussen het publiek stonden. En toen weer terug naar huis”.
“Toen u in het Feyenoordstadion vastzat,speelde u al in Feyenoord?” stelt Joop. “Ja, toen speelde ik nog maar net bij Feyenoord. In A1”. “Nou”, zegt Joop,“klasse. Dan kon je een aardig balletje schoppen hoor.” “Maar toen moest ik begin ’47 in dienst en ik kwam in Schalkhaar, de kazerne daar, bij een kapitein.. ??,hè zijn naam ben ik kwijt, die  was van Go-Ahead. Toen ben ik in training gegaan bij GO-Ahaed. Ik ging naar Indië. Ik was dus dienstplichtig. Ik wilde wel als OVW-er maar mijn vader gaf geen toestemming.  
 
Nadat we ‘ontsnapt’ waren bij de boten in Utrecht zijn we aan het zwerven gegaan.  Na weken zijn we uiteindelijk toch in Rotterdam terecht gekomen. De bevrijding afgewacht en toen moest ik in dienst. Ik kwam op in maart ’47 bij de 9e reg. infanterie in Steenwijk .Dat ging ook naar Indië toe. Wij werden overgeplaatst naar het 5 RI in de Westenbergkazerne in Schalkhaar, dat was een paraat onderdeel. Dat ging naar Indië toe. Ik heb daar ongeveer een maand gezeten. Als aanvulling ben ik bij het 5e terechtgekomen. We gingen precies op mijn verjaardag, 16 december, vanuit Rotterdam met de Zuiderkruis direct naar Indië. Ik was niet eerder het land uit geweest. Aan boord kreeg ik een baan. In de keuken. Broodbakker!Aan boord werden geen gebakkies gebakken hoor.
 
We kwamen aan in Semarang en later gingen we door naar Salatiga, daar zat 2-6RI. Dat was de ouwe hap. Wij waren de baroe’s. Eerst lag ik op buitenpost Soemowono, na drie maanden werd ik overgeplaatst naar de ondersteuningscompagnie in Salatiga bij het Chinees Paleis. Daar heb ik gezeten tot december tot we oprukten naar Djokja. Ik was waarnemer bij inlichtingen en veiligheid. Ook weer met een ploegje van 12 man. We zwierven overal rond en zaten nooit bij het onderdeel zelf. Over heel midden Java en toen Djokja. Maar vanaf 23 december 1948 weet ik niets meer.
 
Dat zal ik nooit vergeten, zegt sobat v.d.Kuy geëmotioneerd. Dat is nog iedere dag bij me. Ik toen iets meegemaakt dat maakt niemand meer mee!  
Een onderdeel van 5RS lag op Soemowono. De luchtlanding was op 19 december. Dat was voor het eerst dat ik in een vliegtuig zat. Van Semarang naar Djokja. Met carriers in het vliegtuig. We landen op het vliegveld  Magoewo bij Djokja en zijn we op Moentilan terecht gekomen. Daar hebben we een paar dagen gezeten. 
Het was op 23 december 1948 , het was ongeveer 5 uur ’s middags.Om 6 uur is het duister hè. We staan daar met 2 carriers op een knooppunt van een paar wegen. Er komt een jeep met aanhanger met jongens van 5 RS aanrijden. 
Die hadden de grootste lol. Zingen en zo. De commandant sommeerde ze te stoppen. “Waar is de reis heen?” Ze moesten naar de brug. 
Dat zou ik maar niet doen, want het wemelt van de TNI. Heel de dag was er al geschoten. Mijn commandant, de luitenant Mikmak, een veiligheidsofficier zei: Jullie kunnen wel onder begeleiding van de carriers, daar waren ze als de dood van. Nee dat was helemaal niet nodig! En daar gingen ze… Hier hapert van der Kuy even, slikt en vervolgt: ……
 
foto: Joop Pragt
Nog geen 200 meter verder rijden ze in een hinderlaag. Er waren er zes doodgeschoten. ……………. Ja, dat was een verschrikking…. Wij er op af. We hebben ze opgepakt en naar Muntilan gebracht. Het was een verschrikking! Een vreselijke bedoening. Terwijl wij nog gezegd hadden: niet doen! …Nadat het was gebeurd hebben we ze dus opgepakt en in van die rieten matjes gepakt en zijn we weggereden. We hebben urenlang…. Een verschrikking was dat…..Dat was dus de andere dag. Het was enorm warm en het duurde uren en ze lagen in de carrier. We konden ook nergens heen. Overal was schieten, overal was vuur. Uiteindelijk zijn we toch bij de brug gekomen. Die brug was opgeblazen. We waren er een paar dagen daarvoor nog overheen gekomen.  De spoorbaan lag er nog. De carriers hebben we op de spoorbaan gezet en zo zijn we doorgegaan. Uiteindelijk kwamen we bij hulpposten. Die hebben alles van ons overgenomen. Het was allemaal heel heftig.
 
Op 27 december moesten wij met onze carrier als beveiliging van een konvooi terug uit Salatiga, voorbij Ambarawa, naar een voormalige post van de KNIL. Er was al gewaarschuwd voor mijnen en trekbommen en zo. We hadden een te kort aan personeel, toen hebben ze mijn wagen volgeladen met mortiergranaten. Ik ging achter het konvooi rijden, want als er wat gebeurd….dan gaat de hele zaak de lucht in. Wij reden er dus een heel eind achter…Ja en toen zijn we, ik weet het niet hoor!,op een trekbom gereden. Vanaf dat moment weet ik helemaal niets meer.  
 
Later hoorde ik wat er allemaal gebeurd is.
Op 28 januari 1949 kwam ik voor het eerst uit coma. Ik lag toen in het St.Elisabethziekenhuis. Heel zwaar gewond. Het is nog veel erger, ik was al als gesneuveld opgegeven. In het krantje ‘De Locomotief’van 7 januari 1949 staat dat ik gesneuveld ben. Maar ik weet niets. Dat is helemaal uit mijn geheugen. Wat ik toen vreemd vond, dat er in het ziekenhuis allemaal doekjes over de spiegels hingen. Maar ik  ben 16 meter weggeslingerd en met mijn hoofd op de spoorbaan gekomen.  Mijn hele gezicht was scheef en kapot. Mijn linkeroog lag er uit. Het is allemaal redelijk goed gekomen. Lopen gaat wel, alleen het praten gaat soms wel moeilijk, maar dat komt omdat ik een paar keer een herseninfarct heb gehad.
Drie jaar geleden sta ik bij de bus, ik ben neergevallen en de volgende dag kom ik weer bij in het ziekenhuis, Geopereerd en al en met een pacemaker. Als herboren was ik!
Mijn  vrouw en ik zijn in 1978 terug geweest naar Indonesië om te kijken of ik nog iets zou herinneren, maar er komt niets meer boven.
 
Ik heb 7 maanden in het Elisabeth gezeten. Toen konden ze me pas vervoeren. Ik was van kop tot teen gewond. Verbrijzelde enkels, wervelfracturen, helemaal verlamd. Ik ben met een oor helemaal doof. In juli‘49 ben ik met de ‘Grote Beer’ teruggebracht naar Nederland.
Ik werd opgenomen in het oude ziekenhuis in Den Haag. En van daaruit twee jaar naar het militair herstellingsoord Aardenburcht in Doorn.
Ik heb er voor gezorgd dat ik er weer bovenop kwam. Ik heb altijd gezegd: Ik niet meer kunnen lopen? Let maar eens op dokter, je zal het nog meemaken: over drie maanden loop ik. Dokter Spierenburg zei tegen mij: Denk erom dat er nog een hoop aan je moet gebeuren. Het heeft jaren geduurd. Ik werd volledig invalide verklaard. 100% + 40% smartengeld. Nee, het was nog anders! Ik zei: Oh nee, dat nooit! Ik wil weer werken. Ik moet weer voetballen. Dat kon nooit meer natuurlijk. Daar heb ik mij bij neergelegd. Ik was nog wel steeds lid van Feyenoord. Ja hoor. Ik heb als oorlogsgewonde een speciale plaats in het stadion. Ik ga nog steeds naar speciale wedstrijden. Ik rijd met een aangepaste auto of reis met de trein.
 
In 1993 kon ik pas voor het eerst goed lopen. Ik heb altijd met een stok gelopen. In 1993 ben ik hier geopereerd door dokter van den Oever. Hij zei: Ik kan je helpen. Maar je moet er wel op rekenen dat het wel twee jaar duurt, maar dan loopt je weer. Het lopen gaat! Rustig aan, maar ik loop nu kilometers! Geen rolstoel, stok of rollator! Toen ik dus voor die 140% werd afgekeurd, accepteerde ik het niet.
 
In Indië had ik mijn middenstandsdiploma gehaald. Ik ben daardoor hier in Gouda bij de Rotterdamse Bank in de administratie terecht gekomen. Dat was mijn eerste baan. Leuke tijd gehad, maar ik wilde verder. Ik zag iedereen zich maar omhoog werken en ik bleef maar zitten. Terwijl ik toch een verantwoordelijke baan had. Daar heb ik wat onenigheid om gekregen. Er werd aangevoerd:Ja, maar je bent toch invalide en je hebt toch een pensioen?  Wat heeft dat er nou mee te maken? Toen kreeg ik er de sloffen in en werd ik zo kwaad: ik pakte een schrijfmachine en die gooide ik zo door de raam heen”. Joop zegt: “Nooit meer teruggevonden die schrijfmachine”.
“Dat is ongeveer in 1953 geweest”, lacht van der Kuy.”Maar ik werd weer opgenomen en ging naar herstellingsoord Austerlitz om weer rustig te worden. Nou daar heb ik dingen meegemaakt, die maakt geen mens meer mee. Dat was een verschrikking. Ik ben daar een jaar geweest toen ze mij vroegen wat ik nou zou willen. Wat ik graag wil?Ik wil nog maar 1 ding: ik wil terug in militaire dienst. Toen de kolonel-arts daarvan hoorde, zei hij, daar gaan we voor aan het werk. Juist die tijd hadden ze personeel nodig bij defensie.
Heel gedoe geweest van dit en dat, maar ik kon terugkeren in militaire dienst. Ik zou geplaatst worden bij de 2e COAC in Kampen voor opleiding sergeant administrateur. Nou, dat was het. Ik werd niet ontslagen, moest wachten tot ik mijn oproep kreeg om naar Kampen te komen.  Het zou zo ongeveer drie maanden duren. Ik ging met ziekteverlof. Uiteindelijk kreeg ik dus bericht van die kolonel-arts.  Ik werd als burger bij de militairen ingedeeld. Ik ben tot 1983, toen was ik 56, bij defensie gebleven. Toen ging ik met functioneel ontslag. Dus dat was mijn hele relaas!  

 
"Nu horen we heel wat verhalen, maar dit is wel weer een heel bijzondere situatie hoor”, zeggen Joop en Marianne.
“Defensie is altijd heel goed voor mij geweest. Vooral toen er nog een dienstplicht was. Ieder jaar kreeg ik bezoek van de militaire dienst om te kijken hoe het met mij ging. Ik zei:‘ik heb niets nodig. Ik zorg gewoon voor mezelf. Dat hoeft allemaal niet. Dat is altijd goed gekomen.
Ik heb de laatste vijf jaar hier in Gouda in de Prins Willem Alexanderkazerne gezeten. 
Ik ben getrouwd op 21 december 1960. Ik heb mijn vrouw leren kennen hier in Gouda, een beste vrouw, maar de laatste jaren is het dus anders geworden. Dat is heel moeilijk. Ze gaat drie dagen in de week naar de opvang. 
 
 foto Joop Pragt

 

Iedere vrijdag van de maand moet ik zelf naar Oegstgeest.  Ik ben nog steeds onder behandeling voor PTSS. Posttraumatisch stressstoornis. Daar kan ik niet van buiten. Daar moet ik zijn. 
 
In mijn leven heb ik al zoveel meegemaakt. Ik heb een vriend gehad. Een kaart vriend dan. Een prima jongen. Totdat! Ik weet niet of u wel eens van Leoni Jansen heeft gehoord. Vroeger was zij bij de televisie. Het jeugdjournaal. Haar vader was mijn vriend. Op een gegeven moment stond er in de dagbladen dat zij een boek ging schrijven over haar vader. Maar weet je wie haar vader was? Dat was een waffen-SS-ers. NOOIT GEWETEN!!!  Het was een geweldige vent hoor. Maar nooit, nooit iets verteld over zijn verleden. Niemand wist het. Hij is in 1994 gestorven hoor. Zij Leoni, is dat boek gaan schrijven nadat hij is overleden. (Geheim- het oorlogsverhaal van mijn vader. Het boek kwam uit in januari 2013 red) 
 
 
Zal ik nu dan maar eerst een kop koffie maken? Marianne bladert even  in het boek van Leoni Jansen en helpt dan Sobat van der Kuy met de koffie naar binnen te brengen.
“Hebt u kinderen?”vraagt Marianne. “ Nee, wij hebben geen kinderen. Na ons trouwen werd mijn vrouw huisvrouw maar nu doe ik altijd de boodschappen. Ik heb wel hulp in de huishouding hoor. Ik heb geen extra verzorging of maatschappelijk werk. Ik woon hier vanaf 1972. Toen ik overgeplaatst werd vanuit Den Haag kreeg ik dit huis via defensie.. Nee, ik wil niet verhuizen naar een verzorgingsflat of zo iets.‘Ik zorg voor het ontbijt en alles wat er verder moet gebeuren.
’s Middags ben ik weg. Ik moet altijd bezig zijn. Kaarten of kijken bij het biljarten. Biljarten zelf dat doe ik niet meer. Joop merkt ineens op: “Wat mij nu opvalt is, dat u de Telegraaf leest. Dat is een AJAX-krant!””Nou, die lees ik al vijftig jaar! antwoord sobat van der Kuy lachend.
 
Tja, ik loop achter. Ik heb geen computer. Toen de computer zijn intrede deed, stapte ik er net uit begin 80. Tegenwoordig gaat alles met de computer. Oh ja, nou moet ik toch nog een ding vragen: Lankhuizen, die naam die zegt mij iets”. “Nou dat is mijn vader. Die zat bij 2-6RI, bij de zware mortieren”. “Was hij kapitein?” “Nee, mijn vader was soldaat. Bij de ondersteuningscompagnie bij de zware mortieren. Hij had rood haar. De inlanders noemden hem Ramboed Merah”.
 
Ik ben altijd naar de reünies van 5-5RI, de ondersteuningscompagnie, geweest” vertelt sobat van der Kuy verder.”Ik  ga trouw ieder jaar naar Roermond en de veteranendag in Den Haag”. Ik draag alleen mijn veteranenspeldje en mijn badge.
 
Marianne haalt aan dat toen zij een tijdje geleden de boekhouding deed en op de rekening keek, dat er ineens een bedrag van 355 euro door sobat v.d. Kuy op de rekening van de sobats was gestort.  Dat zij sobat Jan v.d. Kuy nog op heeft gebeld met de vraag of dat bedrag wel klopte. Het was natuurlijk een flink bedrag! “Ja, dat weet ik nog. Ik deed juist dat bedrag overmaken omdat ik bij 3-5-5RI heb gezeten!
Tja, dan krijg je ineens zo’n ingeving hè,” zegt hij.
 
”Het boekje, zeg maar gerust blad, vind ik geweldig goed! Ik neem mijn petje er voor af wat jullie doen hoor. Ik kijk al weer uit naar de reünie hoor. Ik vond het wel jammer dat er dit keer van ons van 5-5RI zo weinig erbij waren.
Tja het wordt allemaal minder natuurlijk. Die jongens van de groep in die ouwe uniformen vind ik ook leuk. Dat hoort erbij! Ik vergelijk jullie reünie dan wel met onze reünie , maar dat is heel heel anders. Bij jullie is het familiair. Een familiedag! Een fijne dag uit”.  
                                                
Marianne zegt: “Dit jaar hebben we als thema 70 jaar bevrijding. Straks moeten we nog ergens naar toe. Daar hebben we cadeaus gekocht voor jullie wat jullie dan krijgen. Het past mooi bij 70 jaar bevrijding”. 
“Weet je wat ik ook zo fijn vindt, dat jullie hebben geregeld dat je met een busje van de trein naar de kazerne wordt gebracht”. “Daar krijgen de Limburgse Jagers alle lof voor hoor”, zegt Marianne. “Nou, hartstikke goed! Natuurlijk vind ik het heel leuk dat er ook militairen aanwezig zijn van het kader. En dat ze dan ook nog bij je aan tafel komen zitten om een praatje met te maken, vind ik heel fijn. Een stukje waardering en respect. Prima hoor. Maar ja, ieder jaar wordt het minder. Marianne zegt: “Met respect, jullie zijn een uitstervend ras. Maar we blijven ons inzetten voor jullie hoor. Zo en nu gaan we naar IJsselstein. Het speciale cadeau voor de reünie ophalen”.
We nemen heel hartelijk afscheid en wensen sobat v.d. Kuy sterkte, ook met zijn vrouw. We hopen hem straks in september weer een mooie dag te bezorgen. Tot dan!
                                                                                                                              Tekst: Marianne  

Flitsbezoek aan Gerard Hegge  

 
Op de terugweg naar huis na ons bezoek aan Barend van Mierlo uit  Krimpen aan den IJssel op 3 februari gaan we ook nog even langs bij veteraan Gerard Hegge. We brengen hem het geleende fotoalbum terug. We maken nog gezellig een babbel en dan is het genoeg voor vandaag!
We gaan naar huis! 
Op bezoek bij 5RS telegrafist Barend van Mierlo!  
Cees Barnhoorn is niet de enige sobat die in Krimpen aan den IJssel woont. Ook Barend van Mierlo woont daar. Hij is ook van 5 RS en gaat soms bij Cees Barnhoorn op bezoek. Helaas heeft Barend van Mierlo geen goede berichten ontvangen over zijn gezondheid. Hij heeft prostaatkanker en het bekken is aangetast.  We gaan op 3 februari ook bij hem langs. 
Binnen in de warme kamer van het huis van Barend van Mierlo komt de geur van hyacinten en narcissen ons al tegemoet. Heerlijk! Voorjaar, maar dat is nog even wachten. We snuiven vergenoegd de lente op! Dat samen met een geurig kopje koffie, wat wilt een mens nog meer? Een goed verhaal. 
foto Joop Pragt
 
Marianne vertelt dat ze bij Cees Barnhoorn vandaan komen. “ Ja, het gaat niet zo best met hem”, zegt sobat van Mierlo. “In Indië was hij mijn pelotonssergeant. Ik zat bij de Stoottroepen, 5 RS,  het verbindingspeloton. De ene dag op het berichtencentrum, de radiozender bedienen en decoderen en coderen van telegrammen.  De andere dag liep je met een enorme radio op je rug en twee reserve batterijen in de tassen. Het waren de 18,6 radio’s waarmee we op patrouille gingen. Wij hadden geen aanvallende taak, berichten wisselen en dat soort dingen. Maar ik had  wel een Lee-EnfielSoms moesten we dwars door het oerwoud en met die lange antennes, wat een gedoe man”. “En daarmee was u een mooi doelwit”, merkt Marianne op. “Goed gezien”, zegt sobat van Mierlo.
 
“Ik ben geboren in Den Haag. Een week na mijn geboorte verhuisden we naar Breda. Mijn vader restaureerde samen met zijn vader kerkinterieurs. Maar ook van die grote mannetjes en vrouwtjes op de draaiorgels . Die lagen dan thuis bij ons in de werkplaats. Ik ging ze ’s avonds allemaal een handje geven. Hij werkte o.a. ook nog voor de ETNA in Breda en het embleem van de ETNA, die twee mannen die een schenk met gloeiend metaal dragen, heeft hij ontworpen.
De eerste dertien jaar heb ik in Breda gewoond en de lagere school gevolgd. Mijn vader kreeg een baan bij een andere haardenfabriek en toen zijn we naar Hilversum verhuisd.  Daar heb ik een 4 jarige mulo opleiding gedaan en daarna ben ik naar de avondschool gegaan.
Toen werkte ik ondertussen al als assistent-chef in een zaak in luxe huishoudelijke artikelen”.“Maar”, merkt Joop op, “toen zat u wel midden in de oorlog. En dat was ook een heel spannende tijd natuurlijk”.
“Ja dat was inderdaad een spannende tijd want ik heb ook ondergedoken gezeten. In de Breda zat ik al in de 1e klas van de MULO en in Hilversum heb ik er nog 3 klassen bijgedaan”.  “De scholen werden toch op een gegeven moment gesloten”, merkt Marianne op. “Hoe hebt u de MULO dan af kunnen maken?” ”Onze school werd ook in beslag genomen, maar we gingen wisselend met een andere school naar les.  De ene school ’s morgens, de andere ’s middags. Zo heb ik begin 1944 mijn diploma gehaald.  Toen moest ik onderduiken.
 
Onder ons huis hadden we een grote kelder, daar kon je in staan. Er was een platje onder de trap naar boven, dat hadden we precies op de naden uitgezaagd, een luik. Daar kwam allemaal puin te voorschijn. Bouwlui hadden destijds dat allemaal tussen de fundering gestopt om het maar kwijt te zijn. Dat puin kon een veeboer verderop goed gebruiken om zijn erf op te hogen. Mijn broer en ik sjouwden een zinken teil met puin ’s avonds in het donker daar naar toe. Wij kregen van hem weer wat stro voor onze schuilplaats. Iedere avond gingen wij daarin. Het was al eens gebeurd dat ze aan deur bonkten en dan moesten wij als hazen naar de schuilplaats. Alleen dan was je bed nog warm! Die moffen waren ook niet dom. Vandaar dat we maar iedere avond in de schuilplaats sliepen. Het is dus gebeurd dat die Duitsers binnenkwamen. We hoorden ze door het huis lopen. ‘Waar zijn de jongens’. Mijn moeder vertelde dat we al in Duitsland zaten.
Een paar huizen verder woonde van Voren, een groenteman en die had een paard en wagen. Hij moest voor die Duitsers, je had toen de Centrale keuken, daar moest die voor rijden. ’s Avonds om 8uur half 9  kwam die terug en dan had die wel eens een restantje van dat gaarkeukeneten voor ons. Dat was een en al water met wat koolbladeren en zo. Maar ja het vulde toch weer even. Zo zijn we dan de Hongerwinter doorgekomen. Mijn vader ging ook op hongertochten naar de boer. Het was al een oude man. Hij ruilde pakken kaarsen, klossen garen, flessen slaolie en zo. Met geld kwam je er niet. 
Hij kreeg een keer door een bombardement bij Doornspijk een scherf in zijn arm waardoor hij zeven breuken had. Hij is toen in het ziekenhuis van Ermelo opgenomen. Maar er was geen telefoon, niets. Hij was al weken weg. Wij maar wachten en wachten. Na drie vier weken, kwam er een vrouw aanbellen die mijn vader in het ziekenhuis had leren kennen. Zij vertelde dat mijn vader dus in het ziekenhuis lag. Die Hongerwinter dat is een toestand geweest, dat vergeet je je hele leven niet meer.
 
Toen de oorlog afgelopen was ben ik dus bij die zaak in luxe huishoudelijke artikelen gekomen en ging ik ’s avonds naar de avondschool.  Juni 1947 moest ik in militaire dienst.  Ik werd opgeroepen en werd goedgekeurd. Er waren twee man van het hele bataljon die vrijwillig naar  Indië wilden. Ik dacht: ik wil die mensen ook bevrijden.
Ik weet precies wat het is om onderdrukt te zijn. We kregen onze opleiding in Nijmegen. 4 juni 1947 was mijn eerste dag in dienst. Na drie weken bij de stafcompagnie in de Generaal Snijderskazerne gingen we over naar ’s Hertogenbosch. De Isabella-kazerne. Op 5 november 1947 zijn we vanuit Rotterdam met de Volendam naar Indië gegaan. 
Joop bladert door het fotoalbum. We komen een bekend plaatje tegen. Een tekening, gemaakt  door Barend van Mierlo.
Tarrewarren op de passar! Als die kerel vier roepia’s vroeg, was er een genoeg! Dat leer-den we al snel”.
Marianne vraagt onderwijl verder, “waar kwam u aan in Nederlands Indië?” “In Tandjong Priok. In december. Het hele batal-jon ging naar Celebes. Acclimatiseren. Maar in Oost-Java had de KNIL geen specialisten. Radiojongens en carrierchauffeurs en zo. Daarom ging er een detachement van ons niet acclimatiseren in Celebes, maar meteen door naar Semarang.
Daar gingen we met de trein naar Djember, Oost-Java. Vanuit Djember werden we naar de KNIL-postjes gebracht.  Twee hier, twee daar. Kees Barnhoorn was daar niet bij. Hij zat in Celebes. Die kwam later in april 1948 nadat ze geacclimatiseerd waren, naar Semarang naar de verschillende posten waar wij dan al zaten. Ondertussen gingen wij iedere dag op patrouille. Het ging daar heftig aan toe. Er zijn 6230 jongens van ons gesneuveld daar. Moet je voorstellen. 
 
Zo zijn we ook een keer Djocja in getrokken, want we werden maar steeds beschoten en in hinderlagen gelokt zowel ’s nachts als overdag. Ik weet nog goed we kwamen een keer in een jeep een tjot(heuvel) af, toen er een inlander op de grond stond te wijzen. Het bleek dat er een bermbom lag. Anders had ik het misschien niet eens meer na kunnen vertellen. Maar zo probeerden ze ons aan alle kanten tegen te werken. 
Terwijl wij juist kwamen om die mensen te bevrijden. Waar we eenmaal waren, waren de mensen zo blij. Toen we die gasten verdreven hadden, kwam het leven weer op gang”.
Joop ziet een foto van het berichtencentrum. 
Er staat een fiets voor de deur. “Die is natuurlijk om de berichten snel weg te brengen?” “Alleen als het dicht in de buurt was natuurlijk, dan konden we het snel even wegbrengen. 
“Ik was bij de KNIL ingedeeld in Oost-Java. We gingen niet mee op patrouille met de KNIL. Wij waren er om de radio te bedienen.
Het was zo, die luitenant van de KNIL als die een telegram bij mij kwam brengen, dan sprong die voor mij in de houding. Dan zei ik:”Man, doe niet zo gek! Ik ben maar soldaat.( later werd ik soldaat 1e klas).  

 

maar toen ze zich daar zelf konden bedruipen, zeg maar, toen gingen we naar Midden Java, bij Ambarawa en zo, toen vielen we weer gewoon onder de KL. De Tijgerbrigade.
“Moest u ook berichten verzenden en waar heeft u dat geleerd?” “Dat leerde ik in ’s Hertogenbosch, in Nederland dus. Telegrafie, coderen en decoderen en werken met de Slidex-map. Weet je wat dat is? Dat is een map met kaarten, met een sleufje waar je een celluloid strip in kan doen met coördinaten. Dat veranderde twee keer per dag. Dan kreeg je die code op en op het raakpunt van de coördinaten was er hulp nodig. Er werd celluloid gebruikt omdat als de vijand het in handen zou krijgen het snel vlam kon vatte. Later toen er geen celluloid meer was, gebruikten we platgeslagen bamboestokjes.
Intussen zitten we in Djocja in het album. “Heb je die foto met de parade in Djocja?  Dat was alleen maar om indruk te maken op die lui. Een stukje machtsvertoon van Nederland. We hebben dus ook Soekarno gevangen genomen daar. Nou wij, 5RS dan”. We vinden hiervan een foto in het album van Barend van Mierlo
 “Wat een bekende foto. Heeft u hem zelf nog gezien?” “Nee, die maten van mij waren er bij. Ik zat op het berichtencentrum. Ik had geen gevechtstaak. Ik heb ook nooit iemand hoeven doden. Wat het meeste indruk op mij heeft gemaakt van Indië? Nee dat vind ik geen moeilijke vraag hoor.
&&&&
De allereerste avond.  Wij kwamen aan ’s avonds laat aan bij de KNIL en  kregen we meteen al een aanval. Je knijpt hem enorm! Later werd het ‘gewoon’.
 
We moesten op patrouille met een van de sergeants van de KNIL. Als hij mannen tegen kwam dan vroeg die Tani(Boer) en als die dan zei ja, dan knalde hij ze zo neer. Ik, de radioman liep achter de commandant, zo vlak voor mijn voeten, schiet hij de man door zijn hoofd. Ik vergeet dat mijn leven lang niet meer. Dat gebeurde die tocht tientallen keren. Waar vrouwen en kinderen bijzaten! Wat bleek later, hij werd de beul van Ambulluh genoemd, zijn zusters waren verkracht en zijn ouders waren vermoord door ploppers. Ploppers deden zich vaak voor als tani’s. Ja, zo was die geworden. Niet goed te praten natuurlijk.
 
De militaire wereld is een rauwe wereld en op een gegeven moment kreeg ik wel behoefte aan een meisje. Via een advertentie in het Tuney Tunes waar op de achterkant mochten militairen in Indië gratis een ad-vertentie plaatsen, leerde ik Wilma, mijn vrouw, kennen. De mooiste herinnering aan Indië is de dag dat ik een foto kreeg van Wilma en dat ze had geschreven dat ze ook van mij hield!
Toen we 5 mei 1950 thuis-kwamen met ‘de Nelly’ zijn we op 13 mei, op Wilma’s verjaardag, verloofd. Een heel feest. We hebben elkaar 61 jaar gekend. De laatste 21 jaar daarvan heb ik haar verpleegd. We hebben 1 dochter.
 
Na een paar weken thuis ik bij Vroom & Dreesman in Hilversum als assi-stent chef voor de afdeling luxe en huishoudelijke artikelen gaan werken. Vanwege botsingen op werk ben ik daar weggegaan. Toen ben ik verstelbare prijskaartjes die in etalages gezet moeten worden gaan verkopen. Ik ging door het hele land. Daarna begon ik mijn reclamebe-drijf ‘Artistiek’ en tekende o.a. prijskaartjes met tekeningen  van koekjes voor bakkers. Met een speciale stift kon je dan de prijs invullen maar ook wijzigen. Dat heb ik jarenlang gedaan. Daarna ben ik overge-stapt op kleefletters. Mijn ouders hielpen met de letters uitstansen en in dozen te doen. Ik verkocht die dozen weer door het hele land. Eerst met een demonstratiestratiekoffer op pad met de trein en later met de auto. Jaren gedaan. Tot de markt vol zat.
 
Ik solliciteerde toen voor administratief medewerker in Nieuwerkerk bij een openhaarden fabriek, DREMU, die voorzethaarden maakten. Ik maakte folders, reclame op de  bedrijfswagen.
Door mijn kennis in reclame kwam het bedrijf tot bloei. Helaas raakte de eigenaar zo door het dolle heen, die verbraste het bedrijf aan dure diners en geld smijten. En hij zoop! Binnen de kortste  keren had hij twee ton schuld. Het bedrijf ging failliet. Daarna heb ik heel veel gesolliciteerd. Zelfs voor tomatenplukker.
                                              
Op een gegeven moment zijn we in de tapijten terecht gekomen. Perzische tapijten herstellen.
We kregen er snel handigheid in. We plaatsten advertenties en ik heb zaken opgebeld en verteld dat wij tapijten repareerden. Dat ging lopen! Binnen de kortste keren kregen een opdracht van de Bijenkorf voor vijftig tapijten! Omdat er zoveel vraag naar was, zijn we ook tapijten gaan verkopen. Tot 2012 heb ik nog tapijten zitten repareren hier.  
Wilma overleed in 2010. Al die tijd heb ik haar hier thuis verzorgd.
Wat ik nu doe? Ik schrijf gedichten en heb een boek geschreven. Ik lees de bijbel, ik houd stille tijden(bidden), ik zit op een Bijbelstudie-club, maar ik ga ook nog naar het Krimpenersteijn, waar Cees Barnhoorn zit. Daar bezoek ik verschillende mensen. Ik schaakte een tijd met iemand, ik las voor. Er zijn altijd veel mensen die graag bezoek willen krijgen. Het gaat me nu wat moeilijker af vanwege die grote gevaarlijke plek in mijn lendenen”.
 
We krijgen aan het eind van het bezoek nog een mooie opsteker van sobat van Mierlo. Hij heeft het bezoek erg prettig gevonden en zegt: “Jullie zijn Integere mensen. Beschaafd, warm en betrokken. Zeer sympathiek”.  Wij zeggen : “Het is een mooie invulling voor ons leven.
We doen dit graag en met liefde en respect voor de veteranen”.
                                                                                                                                                   Tekst:Marianne 

De Stoottroepers zitten in Krimpen aan den IJssel!

 
Marianne belt sobat Cees Barnhoorn (4RS, 5RS.)om hem te feliciteren met zijn verjaardag. Mevrouw Barnhoorn neemt de telefoon op. “Mijn man is opgenomen in de verzorging. Hij kon ineens niets meer en ik kon hem niet langer thuis verzorgen vanwege mijn heupoperatie”, vertelt zij. Dat is voor ons het sein om aan onze coördinatrice Marijke door te geven dat meneer Barnhoorn op de bezoekerslijst moet komen te staan. Omdat we korte tijd later in Capelle aan den IJssel moeten zijn kunnen wij ook met gemak naar Krimpen aan den IJssel.
Op 3 februari 2015  gaan we naar sobat Barnhoorn.
 
We kunnen zonder afspraak maar met instructies van Mevr.Barnhoorn naar de afdeling in het Zorgcentrum Crimpenersteijn De Zellingen.
“Niet te vroeg, want dan is die nog niet gewassen en aangekleed en ook niet in de middag, want na het eten moeten ze rusten en daarna wil hij niet meer uit zijn bed komen”.  Kwart voor elf vinden wij een heel mooie tijd. Op aanwijzing van het personeel vinden wij sobat Barnhoorn in een drukbezette, gezellige gezamenlijke huiskamer.  Nadat hij Joop herkent en weet wat wij komen doen, lijkt het hem beter om een rustigere ruimte op te zoeken. Dat doen we!
We krijgen koffie van het personeel als we eenmaal aan de tafel in de andere ruimte zitten. Marianne vraagt of ze het gesprek mag opnemen. Dat is goed. Sobat Kees Barnhoorn praat wat moeilijk dus we nemen de tijd. (Leest u dus langzaam).
 
“In Noordwijk  ben ik geboren. Mijn militaire registratienummer is 26.12.05.099. Ik ben nu dus 88 jaar. Een hele leeftijd he? Ik was altijd heel actief en altijd bezig. Wat ik nu heb, heb ik een maand of vier geleden gekregen. Zo ineens. Ik wist het niet meer. Nu komt het een beetje bij. De dokter zegt dat het een stilstand is geweest in alle organen. Dat ik niet meer lopen kan is daar ook een gevolg van. Nu zit ik hier en mijn vrouw woont nog thuis. Samen kan hier niet. En verhuizen dichter naar hier dat wil mijn vrouw niet.
 
Tijdens de oorlog ben ik bij een boer ondergedoken die even buiten het dorp buiten woonde. Daar hielp ik daarvoor ook al. Vroeger wilde ik al boerenknecht worden, maar moest van thuis meer worden! Ik ging leren en diploma’s  halen.
Nadat Nederland was bevrijd ben ik 2 of drie dagen daarna in dienst gegaan.  De dienstplicht werd weer ingevoerd toen ik net zestien was. Ik ben met mijn zeventiende in dienst gekomen. Het is voor mij altijd mijn hobby geweest zeg maar. Ik ben beroeps geweest. Ik weet niet hoe het toen der tijd noemden. Ik was geen OVW-er. 
Het onderdeel waar ik bij ingedeeld werd, was al naar Indië en ik heb hier in Nederland nog twee tot drie maanden gezeten. Het was een stoottroepen bataljon. Het 426e bataljon. Ik was van 4RS dat ging over naar het 426e. Inmiddels was ik sergeant. Ik wilde naar Indië. Ik wilde militair blijven, ook wat van de wereld zien. Uiteindelijk heb ik drie en half jaar in Indië gezeten, van mei 1946 tot 1949.
 
Mijn opleiding kreeg ik in de Harskamp. We gingen rechtstreeks naar Indië. Niet via Engeland. Hoe het allemaal precies gegaan is weet ik niet meer hoor, al dat gedoe. Toen der tijd dacht je: Nou ik kan in dienst blijven of je nou beroeps bent of niet. Maar op een gegeven moment kwam dat Indië. Mijn ouders,vooral mijn moeder, vonden  het erg. Ik gaf zielsveel om mijn moeder. Maar ben toch naar Indië gegaan.
Ik ging niet met het onderdeel mee, ik was bij 4 RS en daarna bij 5RS. Ik was al anderhalf jaar hier. Ik ben effectief sergeant geweest zo als dat toen heette.
We kwamen aan in Batavia. Het onderdeel was al weg en later hoorde ik dat ik er bij kon komen. Bij 23 RI, de KNIL, heb ik ook nog gezeten. Thuis heb ik nog alle spullen waar dat allemaal op staat. Althans,  als ze het niet al weggegooid hebben”. Marianne roept: “ Dat zal toch niet!?”
 
Ik ging op de kaderschool toen ik voor drie maanden terug was in Holland. Bij afd. opleidingen voor later Indië.  Ik heb een jaar of vier mee gehobbeld. Ze moesten toch kiezen en ik ook. Nou dan ga je toch naar Indië. Nou, toen ik terug kwam was er weer geen plaats. Iemand gaf de hint ‘de politie’. Daar zaten ze te springen om gemotiveerde mensen zoals wij. Ik wil niet zeggen dat we met open armen werden ontvangen, maar toch.   Je verdiende toen niet zoveel.
…….“Kijk eens meneer Barnhoorn, een lekker kopje bouillon”. Een  verpleegkundige  zet een kom voor sobat Barnhoorn neer. “Om aan te sterken”, merkt hij op. ………….
Toen ik daar bij de politie zat,  heb ik mijn diploma’s gehaald die nodig waren. Gewoon in mijn eigen tijd. “Waar was dat bij de politie”, vraagt Marianne, in Noordwijk?”  “Nee, gewoon in Rotterdam”. “Rotterdam?? Op het Haagse Veer soms?” “Inderdaad! Heb ik toen zelf voor gekozen. Een kennis van mij zei: Kijk in een klein plaatsje kom je niet ver joh. Je ken best in Noordwijk bij de politie gaan, maar dan blijf je een Jan Zak. Je moet leren. Ze zagen dat ik leren kon. Ik heb mijn lagere diploma’s voor brigadier en adjudant gehaald. En ik kon nog verder. Dat was toch een bepaald struikelblok. Ik had geen hogere opleiding. Ik heb het nog wel geprobeerd, maar dat ging niet. Nou ja, toen ben ik gewoon bij de recherche gekomen tot ik instructeur werd. Ik was een van de eersten die zonder HBS- diploma tot instructeur werd benoemd.  Ik heb het altijd reuze naar mijn zin gehad bij de politie.
Joop maant sobat Barnhoorn nu eerst zijn bouillon op te drinken. “U moet aansterken!” “Ja ik ben hard achteruit gegaan. Dat voel ik zelf ook.”
Het tweede deel van het gesprek hebben we op de kamer van sobat Barnhoorn. Joop heeft de sobat naar zijn kamer gereden. We moesten plaats maken voor de eters.
“Waar waren we gebleven?” vraag sobat Barnhoorn als we weer zitten. “ U was bij de politie en kon naar de Zweeuwse eilanden. Dat wilde u niet. Bent u toen naar Krimpen aan de IJssel gegaan?” vraagt Joop.
“Nee, die commissaris daar die kende ik van vroeger. Hij logeerde naast ons op het dorp. Hij zei: Nou je gaat weg hè? Ik moest kiezen waar ik heen wilde bij de politie. Ik heb iemand geraadpleegd,hoe heette die nou ook al weer, och kom,  die voetballer, die was hoofdinspecteur bij de politie. Hè verdorie!”“Bep Bakhuis”, roept Joop als sobat Cees niet op de naam kan komen. Meteen wijst sobat Cees naar Joop. Dat was hem!
 
 “Het werd zo geregeld dat ik kon in Rotterdam blijven maar ze zeiden niet waar. Ik had geluk, ik kwam op Zuid. Van daaruit ben ik als aspirant begonnen, de anderen kwamen als agent aan. En ik ben toch rechercheur geworden.                             
Ik mag het best zeggen: ik heb nooit stilgezeten, veel geleerd en bezig gebleven. Niet stilzitten. Dan kom je er niet. Met de watersnood ben ik meer landelijk gaan werken. Ik ben toen ik 60 was met pensioen gegaan. Ik ben als inspecteur met functioneel ontslag gegaan.”
En nu zit ik hier en mijn vrouw thuis. Dat vind ik wel heel jammer hoor.
Ik heb haar begin 1947 leren kennen. Nee dat kan niet, toen zat ik in Indië. Nou, dat durf ik u echt niet te zeggen,” zegt Barnhoorn na lang nadenken. “We zijn 66 jaar getrouwd, nee meer! Sodujanus!” zucht Barnhoorn. “Nou, we zijn heel wat jaren al getrouwd hoor. Het was wel nadat ik terugkwam uit Indië. In Noordwijk zijn we voor de wet getrouwd en in Rotterdam voor de kerk. 4 mei,” zegt hij na langdurig peinzen, “jongens wat is dat stom hè, dat ik nou niet weet wanneer precies. Ik weet wel het was op mijn vaders verjaardag. We hebben vier kinderen gehad”. Marianne weet dat er verdriet is, Cees de oudste zoon is overleden en sobat Cees schiet nu even vol. Tranen lopen langs zijn wangen. Marianne troost hem en zegt begrijpend: ”Je kind verliezen is het ergste wat je als ouder kan overkomen.” Hij knikt instemmend: “Ja en dat komt maar steeds terug.”
Even later vertelt sobat Barnhoorn verder: 
“Ik heb 7 kleinkinderen.
Mijn vrouw komt ook niet iedere dag. Nu heeft ze de griep. Hij zucht even en gaat dan verder: we hebben wel een groot voordeel. De telefoon!                                          foto Joop Pragt 

 

Sobat Cees kijkt even stil voor zich uit, haalt diep adem en gaat dan in zijn verhaal weer terug naar Nederlands Indië.
“Ik werd gestationeerd op Oost Java. Aan de overkant daar zag ik Madura. Wij hebben daar 3 maanden gezeten, toen verkast naar Semarang. Het eerste half jaar Soerabaja, Semarang, en toen met het hele zooitje meegegaan.
Mijn functie was verbindingssergeant. Ik moest zorgen dat de verbin-dingen van radio en telefoon er waren voor alle troepeneenheden  die er zaten. In Soerabaja, daar hadden we een post , dat was niet de hoofdpost , maar de bijpost Madura. Daar zat eigenlijk het stafkwartier toen der tijd van de stoottroepen. Later werd dat Semarang.
“Waar zat u in Semarang?”“Ik heb op de Malu borro  gezeten, maar ook buiten Semarang.  Het was een paar kilometer de bergen in. Richting Ambarawa. Ik weet wel dat we in de kazerne in Ambarawa zijn geweest. Maar bleven daar niet.
“U zorgde dus voor de verbindingen tussen de troepen.”  “Je had het eigenlijk makkelijk, want je ging naar de PTT toe en die deed het werk.
 
Ik heb alleen aan de tweede politionele actie mee gedaan. Ik zat in het 6e of 8e vliegtuig dat toen landde. Eerst gingen de paratroepers. Vlak nadat we waren geland werden we geplaatst in een burgerhuis vlak bij het vliegveld. Dat was een buitengewone ervaring: voor het eerst vliegen.
 
Wat mij het meest is bijgebleven is in Indië is natuurlijk de manier waarop we weg moesten. Wat nou onze eigen deelname er aan is geweest wisten we niet. Het was heel vreemd. Het was de ene dag je vijand en de volgende dag je vriend. Een hele rare toestand daar. Je kon je nergens op beroepen.
Ik denk haast nog iedere dag terug aan Indonesië. Nu vooral als je iets hebt. Heel vaak haal ik nog aan: Ja toen zaten we op Semarang, of toen zaten we op Oengarang. Je moest beslissen voor jezelf en soms ook voor anderen. Achteraf denk ik wel eens: hoe is het mogelijk dat het goed is afgelopen. Het was een grote verantwoording. Wij zagen de hogere rangen van het leger niet. Je dacht dan wel eens of je er goed aan deed wat je deed.
Nee, ik droom er niet van hoor. Daar heb ik geen last van, maar denk er heel veel aan. Barend van Mierloo van 5RS heb ik nog pas gesproken. Hij komt hier ook zo af en toe. Veel zijn er wegvallen. Dat is wel zo. Ik weet nog overste Mayer,  Criens, van Mierlo...
 
Jullie reünie was geweldig. Ik mocht twee jaar geleden tijdens de reünie de herdenkingskaars aan steken. Ik heb die taak trots op mij  genomen. Een hele eer.  Ik heb deze afgelopen keer moeten overslaan, dat is hartstikke jammer.”
“Zou u het fijn vinden als we uw groeten in het boekje overbrengen aan uw maatjes?” vraag Marianne. “Nou, dat is best! Heel fijn hoor. Doe maar!”
We moeten afscheid nemen. Sobat Barnhoorn moet gaan eten. We nemen op de kamer heel hartelijk afscheid van hem. Hij huilt! Gewoon… omdat het even moest. Later, als wij hem naar de eetkamer hebben gereden,  zwaait hij ons achter de eettafel uitbundig en trots uit!                                                       tekst: Marianne  

  Via Piet Boukes(2-13RI) naar het Teylersmuseum.  

 
Op 27 januari 2015 gaan we weer op stap met de trein! Dit keer naar Sobat Piet Boukes van 2-13 RI en naar het Teylersmuseum in Haarlem
 
Natuurlijk maken we eerst een afspraak. Sobat Piet zegt: “Ik haal jullie op bij de bushalte! Bel even als je op het treinstation Haarlem in de bus stapt.” 
Zo gezegd, zo gedaan. Piet gaat ons voor naar zijn huis waar zijn vrouw Nanny Boukes op ons wacht. We worden door haar hartelijk welkom geheten.  
We krijgen meteen een rondleiding door het appartement en eindigen in Piet zijn domein met alle onderscheidingen en veteranenattributen. Maar ook met allerlei accessoires voor de te houden feestelijke evenementen in het wooncomplex. Piet is nog heel actief. Maar eerst nu aan de koffie hoor.  
 
Piet begint zijn verhaal.”Ze hebben het er hier wel eens over: Oh! koloniaal! Dit en dat. En dan zeg ik: Ik kan je foto’s laten zien , dat we er één van ons dragen, maar ook één van hun. Dan hadden we wel een patrouille van 12 man! Dan was je zo al vier man kwijt om twee man te tillen. Mee terug gesleept! Als we dan dat waren, wat jullie zeggen, hadden we hem neergelegd en kapotgemaakt. Daar kraaide geen haan naar.  
 
Ik ben geboren in Haarlem. Ik had nog drie broers jonger als ik en twee zusjes. Ik was de oudste. Ik ging naar de lagere school en daarna meteen aan het werk als veertienjarige! Ik hielp op de Botermarkt een Joods gezin met kousen. Als de markt was afgelopen en alles moest worden opgeruimd hielp ik mee, dan kreeg ik een kwartje. Door hen, die Joodse familie, kon ik bij de kousenfabriek HIN hier in Haarlem terecht. Die bestaat al lang niet meer hoor.  
k kwam daar in september en ongeveer oktober werd ik ziek. Toen heb ik anderhalf jaar eerst in het ziekenhuis en toen in een sanatorium gelegen. Ik was toen 14 jaar en 16 jaar toen ik er weer uitkwam. Ik heb daar twee keer kerst meegemaakt.”“TBC?”Vraagt Marianne. “Nee, ik had het in mijn buik. Ik werd wel bestraald door een of ander ding maar ik heb nooit op de TB- afdeling gelegen.
 
Waarom ik naar Indië ging?  Ja, weet je, ik had er op school veel over gelezen. Ik was gek van Indië. Mijn grootvader had op Atjeh gezeten en die had een groot litteken. Hij had een klap gehad met een klewang. Maar opa praatte nooit over Indië. Hij was KNIL- militair geweest. Mijn vader was juist anti- militair! Totaal anders dus. Toen ik naar Indië wou, wilde hij niet tekenen. Zegt die grappenmaker op het stadhuis: ‘Ik kan niet schrijven!’ Ik was toen nog gewoon burger.
 
Wij stonden als OVW- er zo gezegd klaar om te gaan en toen werd er een stop ingevoerd omdat we niet Indië in mochten maar naar Malakka moesten. Toen kregen wij bericht dat we bedankt werden. Ik was toen al gekeurd en al. Een maand daarop kreeg ik alsnog bericht dat ik in Assen moest opkomen. Dat was in januari 1946. Als soldaat OVW- er.
We zijn met 2-9 RI en 2 -13 RI met de‘Tabinta’ eerst naar Engeland, East Hampstead gegaan. We werden gelegerd in van die nissenhutten. Reading was daar ook in de buurt. We hebben daar niks gedaan. Ik geloof dat we 1 keer over de schietbaan geweest zijn. Het eerste wat we deden in Engeland was eten. Die Engelsen hadden van die ronde broden en dat was in vieren gedeeld. Toen dachten wij dat het alleen voor de morgen was maar dat was ook voor de middag! Dus we gierden van de honger daar. 
Met de Kota Agung zijn we naar Indië gegaan. Aan boord kregen we dan een bonnenboek. Voor wat te kopen, maar er was niks te koop. In de golf van Biskaje werd ik zeeziek. De eerste de beste keer dat ik boven stond, stond ik aan de verkeerde kant van de reling. Er stonden nog meer jongens. Nou je raad het wel. Dat wist ik ook al gauw.”
 
“Ik wil toch even terug naar de oorlogstijd in Haarlem”, zegt Marianne.
“Daar hadden we in Haarlem weinig mee te maken”, zegt Piet . “Er is een bombardement geweest in wijk het Rozenprieel (red. donderdag 3 okt1940.) Het bleek dat er een stuk of vier huizen helemaal weg waren, mensen overleden. Ook een fabriek geraakt. Naderhand is er eigenlijk weinig meer gebeurd tot noem eens wat, 6 december.
Toen kregen we een oproep dat we ons moesten melden. Mijn vader en ik stonden klaar want we hadden maar zo’n klein huissie. Toen kwam der een buurman van ons die vroeg wat mijn vader ging doen. Mijn vader zei: Wat moet ik? Hij zei: ‘je kan daar boven onderduiken’. Er was een werkplaats. Wat had  die man nou gedaan, Die had zo een puntdak. Hij had er als het ware een dubbeldak gemaakt. Daar lagen we op een gegeven moment met een man of zeven, acht. Daar hebben we een week gelegen. Toen heb ik van begin december tot mei thuis gezeten met mijn vader, die was nog geen 40.
Mijn moeder moest met mijn twee broertjes eten halen. Alleen pa, die ging er zo nu en dan wel eens op uit. Hij was ook zo, op een gegeven moment moest je spullen hebben om te ruilen.  Je kon alleen met goud komen of andere spullen. Pa leverde werkmanspakketten, dat was een overall met zwarte sokken. Die kreeg je speciaal op een vergunning.  Nou die had hij, Daar kreeg hij weer tarwe voor. Als hij tien pond had, dan hield die er zelf 5 en de andere 5 ging die ruilen. De boeren waren maar wat blij met die overalls. Zo deed pa dat. Moe ging op het fietsje. Alleen als ze aardappeltjes nodig hadden dan ging mijn jongere broer mee. Anders ging altijd mijn jongste broer mee.
 
Nanny en ik kenden elkaar al.” “Ja”,beaamt mevrouw Nanny Boukes, “hij woonde vier huizen verder als wij! Ik heb met hem in Indië gecorrespondeerd. Met nog een jongen in de straat die ook daar zat. Ik weet nog toen hij terugkwam uit Indië, ik zag hem voorbijlopen in de straat en ik dacht: Oh wat is die klein”. “ Maar ik was snel” merkt Piet gevat op. “Het was feest bij hun omdat Piet weer thuis was en ik was er ook. Op een gegeven moment wordt Piet in de hoogte getild en ik ook! Nou, dat was het, zo gezegd. Je kreeg een fiets toen je thuiskwam, weet je dat nog?” “Jazeker, het was een Magneetfiets.
                                                                        
In augustus 1949 hebben we ons verloofd en in het jaar daarop, 1950, heb ik haar getrouwd. De eerste drie jaar  waren we samen. Dat hadden we zo afgesproken. Eerst zekerheid met werk en zo.” En toen?
“Mijn  vader was glazenwasser hè. Die hoopte dat ik het overnam van hem.  Dat heb ik ook even gedaan, want mijn  vader kreeg hongeroedeem na de oorlog.  Dat heb ik gedaan tot vader weer aan de gang kon,  maar mijn Nanny vond het veel te gevaarlijk. Ik  kreeg 15 gulden steun in die tijd.
Toen kon ik bij ‘Maas’ aan het werk voor 25 gulden. Ik heb allerlei klussen gedaan. Bij een blikfabriek blikjes uitdeuken. Nou, ik was nog niet klaar of er flikkerde alweer een zooitje om.
We kregen van prins Bernhard een kaart, ik weet niet of je die wel eens gezien hebt? Nou, ik heb hem nog liggen!! Dus ik een brief geschreven aan prins Bernhard of die me kon helpen aan werk. Maar ik hoorde niks. Heb ik weer een brief geschreven. Binnen een week werd ik geroepen door de arbeidsbeurs. Ik moest bij de directeur komen. ‘Wat maakt u mij nou weer. Ik heb al twee keer bericht gehad van prins Bernhard!’ Ik zeg:Nou en?! ‘Ja wat voor werk zoek je dan. We hebben geen werk in uw vak.’ Ik zeg: wat voor vak? Ik vraag u geen werk in mijn vak, ik vraag u om werk!  Nou doe maar bij de Hoogovens dan.
 
Ik heb vijf jaar in werkploegen bij de Hoogovens gewerkt! De vuilste baantjes kreeg ik. Op een gegeven moment kwam ik thuis: Ik heb ontslag genomen. Nou, dat was natuurlijk helemaal niets! Ik was toen 24. Toen heeft zij, Nanny, een brief geschreven naar de Hoogovens en kon ik terug komen. Ik had ontslag genomen want ik stond de hele dag in de regen en omdat je maar handlanger was, kreeg je ook geen goeie kleding. Toen ik weer terug kwam, kwam ik bij een elektrische afdeling.  Wat kreeg ik te doen? Gleuven graven en die kabels erin graven voor zo’n kast, soort generator. Later werd ik kraandrijver. Dat ging me veel beter af. Ik was zo behendig met dat ding dat ik een snoepje dat je jongens beneden in de bak deden, ik boven zo uit de bak kon pakken.  Ik kon lezen en schrijven met die kraan. Via een tip van iemand van een bouwbedrijf kon ik terecht in de tunnelbouw als kraandrijver. Maandag kun je beginnen, maar ik moet eerst even ontslag nemen bij de hoogovens. Ik was in mijn element. Ik draaide drie tegen de anderen twee cementbakken.”
                                                 
Piet vertelt  door over bazen en baantjes en wisselen van baas. Voor vijf gulden meer ergens anders veranderde hij zo van baan. “Zo hebben we wat aangerommeld hè”. “Ja, dat hebben we zeker”, knikt Nanny.  Toen  kwam er nog een ouwe baas die me graag terug wilde, maar die was mooi te laat. Ik had net getekend voor dienst!” 
Joop vraagt: “Hoe ging dat Piet?” “Ik moest me effe melden bij de kazerne. Alleen de eerste keer zat er ook weer zo’n goochelaar : Ja, je kan alleen maar als chauffeur. Ik zeg: Nou dat is toch goed?!  Ja, dan moet je je rijbewijs halen. Toen ben ik mijn rijbewijs gaan halen. In Amsterdam! Had ik aan dat rijbewijs natuurlijk niks, want je moest een militair rijbewijs hebben. Dus dat ook gaan halen. Toen was ik militair chauffeur. Dat heb ik ongeveer tien jaar gedaan en toen ging ik naar een rijschool in Eindhoven , ben ik rijinstructeur geworden en na verloop van tijd kreeg ik een cursus voor sergeant in Utrecht.
Toen ik uit Indië terug kwam was ik nog gewoon soldaat 1e klas. Hier begon ik als korporaal 1 omdat ik al een militaire loopbaan had.
In 1960 werd ik rijinstructeur. In 1967 stopte ik als rijinstructeur.
De kinderen waren er toen al. We hadden toen Peter van 7jaar en mijn dochter was vier. We hebben nu vier kleinkinderen en drie achter-kleinkinderen”.Marianne praat met mevrouw Nanny Boukes over en bekijkt de foto’s van de kinderen, klein – en achterkleinkinderen, terwijl Joop en Piet nog doorpraten over de militaire carrière van Piet.
 
Marianne vraagt nog even door naar het Indië-gebeuren bij sobat Piet.  
“ We kwamen aan in Batavia. Ik weet niet met hoeveel mensen maar met een KPM boot, de Maatsuiker,gingen we naar Semarang. In Semarang moesten we in landingsboten want er was nog geen haven. Daar werden we opgesplitst. Een paar maten, waaronder Joop Koster, gingen naar 2-7 RI en ik was de enige die ging  naar 13 RI. En waarom? Ik weet het niet . Ik kwam ook nog terecht bij infanterie terwijl het gros bij de staf en bij de ondersteuningscompagnie kwam. Dat is wel goed geweest hoor. Ik heb er heel fijne maten aan overgehouden. Moest op patrouilles.
De eerste ervaring was die grote aanvallen! Daar heb je zeker van gehoord! De 1e augustus waren wij nog aan het inburgeren en de tweede aanval, op 11 augustus, toen moesten we eruit! Toen zijn we gevlucht als het ware,’s morgens moesten we onze wapens pakken. 
Ik wil mijn wapen pakken, maar die was bij de geweermaker. Maar die jongens hadden zo’n ouwe Lee Enfield met lange bajonet. Ik zag er een liggen en die nam ik mee. Terwijl we eruit gingen werd er geroepen ‘Bajonet op’en ik mee. Toen moesten we ook nog eens die boesboes in. Dat was de eerste keer hè! We hadden daar een uitval gehad en daar lagen een paar doden.  
Maar de tweede dag , dat was 12 augustus 1946, moesten we er uit , ik zat bij een mortierpelotonnetje, we konden daar met dat ding niets doen en er werd geschoten. Dan zie ik eerst Joep Bekkersen , die had een schot door de borst gehad, maar die voelde alleen de achterkant. Weet je wat die riep: ‘Let het mi gemaasd, het zijn die neue’. Hij dacht dat hij door een van die nieuwe in de rug geraakt was. 
Toen kwam der nog eentje die had zijn hele kaak weg, alles helemaal rood. (Sold. Crooijmans uit Helmond. red.) En toen komt onze baas , een luitenant (J. Cremers red) met een sergeant, (Dörenberg red).                                                               foto Joop Pragt 

 

 
Slepen een andere jongen.( Hans Bertram  uit Wylre.red.)  Die was al dood. Zo jong was ik, maar dat zag ik wel! Weet je wat die luit tegen me riep?  Ga maar de karabijnen halen, die hadden ze laten liggen. En we hadden op dat moment geen commando. Dat heb ik hem heel kwalijk genomen.
Dus we gaan terug , die Joep pakt de bren, ik zie zijn karabijn, maar ook mijn geweer liggen, dat neem ik ook mee naar hem toe. De brenschutter (Leystra uit Brunsum. Red.) was ook geraakt. Hij had o,a. een schot in zijn lies. Die is er aan gesneuveld.  We hadden die dag dus eigenlijk 2 dooien en 2 zwaar gewonden. Dat was mijn vuurdoop!  De 12e augustus vergeet ik dus nooit meer.
 
We hebben destijds ook nog eens een grote sweep gemaakt van Cheribon tot omgeving West Java”.
Hier onderbreekt Marianne Piet even. “Piet, de Tijgerbrigade zat toch niet op West Java?” “Dat klopt”, zegt Piet. “Maar ons hele bataljon werd verplaatst toen. Vanuit Salatiga, eerst naar Cheribon, en uiteindelijk gelegerd in Garoet. Nog een paar plaatsen die ik nog zo weet :Tjikadjang, Soekamanah, Pameungpeuk, Gempol, Plered en Adjiwinangoen. Ik heb het ergens nog helemaal op rijtje opgeschreven staan.
Drie maanden lang niets anders doen als lopen hè. Nergens onderdak. Waar je toevallig kon slapen, sliepen we. Ik had een vreselijke mazzel, want ik had een Amerikaanse poncho, waar ik helemaal in kon. Ik had niet zo’n gek kleine cape als de anderen hadden. Daar had je niets aan.
 
We waren de laatste keer toch bij jullie op de  reünie in Vught? Zeg ik tegen die chauffeurs van de busjes die ons van het station naar de kazerne brachten: Als ik jullie was zou ik morgen op appel in burger verschijnen  ( order: militairen niet in uniform in openbaar vervoer red.). Toen gingen ze naar die "Stip" ( regimentsadjudant Reids lbj) toe en die kwam naar mij. Hij zegt:" Boukes, wat is dat? Ben jij mijn personeel een beetje aan het opstoken?" Ik zeg: "Ja, ik zou dat doen!  (Piet Boukes kwam naar de veteranendag in Soesterberg in zijn oude militaire uniform van 30 jaar geleden uit protest tegen de orders dat militairen niet in uniform over straat mochten. Het uniform paste nog prima! red) 
 
Wat mij het meest is bijgebleven? Nou die eerste dat wat ik net vertelde. Wij zaten toen bij de Gombel, Djatingallee, het chinese kerkhof, 2-6RI lag een beetje meer naar beneden in dat grote gebouwe, het N.I.S. gebouw in Semarang. Het 2-7RI lag aan de havenkant en 3-7 lag weer achter ons. Achter de Gombel.  Wanneer zwaaide je af," vraagt Joop. " In augustus 1949! Ik kwam terug met de Kota Inten. Een pokkenboot. Uit dienst in Nederland? 1 september 1981! Ik heb nooit gehad dat mij dun door de broek liep. Nee, gek hè. Ook niet bij die vuurdoop. Ook naderhand niets.             
                                                                                       foto Joop Pragt. 
 
Geen nachtmerries, geen angsten, niets. Nooit last van gehad. Ik heb toch ook dingen moeten doen waarvan je nu denkt, dat was niet zo mooi. Je moest. Maar als ik soms anderen hoor praten, heb ik wel eens het idee dat ik ergens anders gezeten heb. Die vent met die kapotte kaak, die dooie naast me, ja, je schrikt er wel van, maar nooit last van gehad. 
Weet je wat ik nog wel kwijt wil, we zijn allemaal veteraan, jonge en oude en zijn allemaal gelijk. We hebben allemaal hetzelfde gevaar gelopen.
Op een gegeven moment, in de omgeving van Semarang, lopen we in een hinderlaag. Joep, waar ik later brenhelper van werd, liep voorop. Schot door zijn arm. Loopt die net wat anders, had ik de kogel opgevangen. Ik heb echt alle mazzel van de wereld gehad hoor.
 
Piet vertelt en vertelt maar door, over zijn ervaringen in Nederlands Indië maar ook zijn ervaringen later, als beroepsmilitair. Hij is een onuitputtelijk bron!  Maar we zouden nog naar het museum gaan en daar wordt het nu wel hoog tijd voor. We gaan met zijn allen naar beneden en krijgen nog een rondleiding door de gezellige gezamenlijke binnenruimte. Piet is heel betrokken met de bewoners van het appartementencomplex. Hij is actief met de verzorging van bijeenkomsten, feestjes, fuifjes en uitstapjes. Hij babbelt er lustig op los en groet hier en daar, meer hier dan daar, de mensen die bij de gezellige zitjes zijn neergestreken. Kom op Piet, nu op naar de auto! Gas op de plank en gaan!............................................                                                                                     .tekst:Marianne                

Het is soms ook wel eens triest tijdens een bezoek.

 
Nadat we sobat Harry van Heugten in Breda gedag hebben gezegd, gaan we door naar Rosmalen. Naar het Hospice Duinsche Hoeve. Hoewel hij graag thuis had willen overlijden kon Sobat Hans van Dijk,3MPIV, niet langer thuis blijven wonen. “Ik ga door tot ik  niet meer kan” is zijn motto. Net voor de kerst belde Hans Marianne op om te vertellen dat hij voor de laatste maanden van zijn leven in Hospice Duinsche Hoeve zal gaan verblijven.
 
We arriveren op 13 januari 2015 bij het rustieke gebouw. Het ademt een weldadige rust uit. Uitzicht over bos en hei.
 
Bij het binnengaan botsen we haast tegen aalmoezenier Maj. Liduina van de Broek op. Dat is toevallig!  Aalmoezenier Liduina van den Broek is de  dochter van Kapt. v.d. Broek van 2-6RI. Via sobat Jo van den Heuvel zijn Marianne en zij in contact met elkaar gekomen.
Liduina v.d. Broek wil graag sobats ontmoeten die haar vader hebben gekend en uit hoofde van haar beroep bezoekt zij ook sobats. Op verzoek van  Marianne is zij destijds op bezoek gegaan bij sobat Hans van Dijk thuis en sindsdien  bezoekt ook zij hem regelmatig.
We praten over Hans van Dijk in de hal alvorens we naar hem toe gaan. “Ik ben net op weg naar huis. Ik heb een poos bij Hans van Dijk gezeten. Wat gesproken met Hans, de krant gelezen en gebeden. Het wordt minder met hem”. 
 
Wij gaan kijken wat Hans ervan vindt als we zo ineens bij zijn bed staan. De grote,ruime kamer met persoonlijke spullen komt warm over. Geen steriele bedoeling. Huiselijk. Hans slaapt! We gaan rustig bij hem zitten. Ineens is hij toch weer wakker. Blij verrast is hij dat wij er zijn. Hoewel hij steeds in slaap valt, komt hij toch regelmatig weer even bij de mensen. Hij bedankt ons voor alles wat we voor hem, maar ook voor de Tijgerveteranen hebben gedaan. “Doorgaan hoor!, jullie doen het zo goed. Bedankt voor alles en vergeet de jongens niet de groeten te doen van mij he!” 
foto Joop Pragt 
Marianne zit bij Hans, heeft zijn handen in haar handen. Praat zachtjes tegen hem. Ineens komt er een hele blije gloed over het gezicht van sobat Hans: “Wat ruik je lekker!” zegt hij blij. Dat vergeet Marianne niet. Eenmaal thuis maakt zij een paar geurzakjes met het parfum wat zij op had. Met een briefje erbij “Voor onder uw kussen” stuurt ze het Hans van Dijk op. Gewoon zomaar!      

Foto’s bekijken bij fam Harry van Heugten.  

 
Op donderdag 15 oktober 2012 bezochten wij sobat Harry van Heugten, 2-6RI. Helaas was er toen niet voldoende tijd om al zijn fotoalbums door te kijken: het echtpaar moest op tijd bij de dokter zijn om de griepprik te halen. Daarna lukte het, vanwege verschillende redenen, niet om een nieuwe afspraak te maken. Vandaag, 13 januari 2015, stond er niets in de weg om de albums alsnog te gaan bekijken.
Als we in de buurt van het appartementencomplex komen worden we omgeleid wegens wegwerkzaamheden, het lijkt wel of we niet bij de flat kunnen komen, maar uiteindelijk mogen we door de blubber glibberend en glijdend naar het parkeerterrein van de flat. Hè, hè, het lijkt wel zeskamp met hindernissen!
We worden weer heel hartelijk ontvangen door het echtpaar Harry en Tineke van Heugten. Hé, er is een verandering in de opstelling van de meubels, merkt Marianne meteen op als ze de huiskamer binnen komen. Gelijk bij binnenkomst overhandigen we sobat Harry  een overgebleven goodiebag, het veteranenpresentje en nog  een tijgerprijs uit de gratis loterij. Het is gelijk  een drukte van belang. “Maar eerst koffie hoor,” zegt mevrouw Tineke van Heugten, “die tas bekijken we straks weer.” 
foto Joop Pragt. 
“Marianne, als ik het boekje zo bekijk, vallen er steeds meer van 2-6RI weg. Er blijven er niet veel meer over. Als die bekende namen, ik zie alle gezichten nog zo voor me. Het gaat hard de laatste tijd,” zegt sobat Harry.
Gelukkig kunnen we u wel bezoeken,” zegt Marianne. “U hoort tot de sterken der sterken!” “Ja fijn, en dat ondanks mijn mobiele gebreken! Tineke, mijn vrouw, is gelukkig nog heel kwiek en fit. Ze zit mij achter de vodden aan dat ik blijf bewegen.  Ik ga in het voorjaar voor een scootmobiel, dan kan mij weer wat meer verplaatsen. Nu is dat tobben.” “Hij moet van mij wel in beweging blijven als we hier blijven wonen”, zegt mevrouw Tineke van Heugten. “Hij fietst nu op de hometrainer. Ik ben daar blij om!”
 
De fotoalbums komen op tafel en we genieten lekker van ons kopje koffie. Joop bladert vast wat in het eerste album. “En is het wat?” vraag Marianne. “ Jazeker, heel interessante foto’s hoor”. Marianne kijkt even mee: “oh die heb ik nog niet eerder gezien en die en die”.
“Zie je dat meteen dan? “vraag mevrouw Tineke van Heugten.
“Ja hoor, we hebben al zoveel foto’s gezien en gedigitaliseerd. We zien veel dezelfde foto’s, maar ook steeds weer nieuwe, zoals bij u. Hier deze foto bijvoorbeeld, die is genomen in Klang op Malakka, in de kerk waar in dec.’45 de kerstviering werd gehouden bij de nonnetjes,” vertelt Marianne. Verbaasd zegt sobat Harry: ”Ja, dat klopt nog ook!”  “En kijk eens” zegt Joop, “hier heb ik een foto met de tekst: ter herinnering aan het frontleven in Raamsdonkveer.” 
foto's : Harry van Heugten. 
Sobat Harry vertelt verder: “Ik ken weinig jongens die in het in boekje staan, want ik zat bij de stafcompagnie. Daar had ik mijn eigen groep. Broos uit Tilburg, die is ook al enige tijd geleden overleden. Hij woonde in de Slepersstraat. Ik geloof dat Jan van de Corput  de enige was die nog in leven was die ik kende. Helaas is hij ook pas overleden. Ik heb nog ene goeie maat van 2-6RI,  Jac Heimans  uit Chaam. Ze hadden vroeger in Breda een bloemenzaak.” Marianne vind geen Heimans op de ledenlijst, maar belooft dat uit te zoeken. (Gevonden!)
We merken op dat het  wel zo is dat 2-6RI op het moment een kleine groep is op verschillende reünies.
 
“Ha,  het N.I.S.- gebouw in Semarang”, ontdekt Marianne. “Mooi dat u bij veel van de foto’s achterop heeft gezet waar en wanneer deze is genomen.  Hier zie ik de begrafenis van soldaat  van Weert op Malakka. De eerste die ‘gesneuveld’ is. “Hij werd vermoord”, antwoordt sobat Harry.  Hier de weg naar Reksosari. Dat was vlakbij Tjandi. Kijk op deze staan we voor de Jappenbarak op Morib Beach op Malakka. Dirk van Riel kennen jullie ook niet he, uit Chaam?”  “Helaas, dat is voor mijn tijd geweest,” zegt Marianne.  Marianne herkent foto’s die zij eens heeft gekregen van sobat Henk Graat van de verbindingsdienst T-Brigade.”Oh die foto met die grote slang! Die had ik ook van meneer Graat.” Joop ziet aan de teksten achterop de foto’s dat er een  hoop destijds naar huis zijn gestuurd. “Ja, dat klopt, zegt sobat van Heugten, ook van onze Jan. Jan zat op Soerabaja bij de mariniers. We hebben elkaar nog eens ontmoet in Semarang.
Ik ging naar huis en hij ging terug naar Soerabaja. Hij moest nog een jaar blijven. Na Indië heb ik nog 43 jaar bij de PTT gewerkt. Tineke is kosteres geweest. Daarbij hebben we samen nog lang  vrijwilligerswerk gedaan”.
 
Mevrouw Tineke van Heugten geeft ons 50 euro contant. Ze heeft met zegeltjes geld gespaard! “Hier hebben jullie de opbrengst!” We zijn bijna verlegen om het geld aan te pakken. Mevrouw Tineke van Heugten dringt er op aan dat  we het moeten aannemen! We beloven dat we geld op de rekeningen zullen storten en de donatie vermelden in het boekje. Beiden echtlieden krijgen spontaan drie klapzoenen van Marianne.
 
Als we allemaal weer rustig zitten vertelt Harry van Heugten, dat hij nog weet dat er tijdens de 1e politionele actie een journalist bij hen is mee geweest op patrouilles. Hij heeft er later een boek over geschreven. Marianne weet dat het de journalist J.W. Hofwijk is geweest. Het boek heet: ‘Hitte van de dag’. Een ander boek van hem heet Blubber.  “Wat een kerel was dat. Hij kon overal mee in het veld. Lenige kerel ook!”
 
Sobat Harry van Heugten somt namen op van de voor hem bekende officieren : Kapt.Vaessen, Pieterse, Koerselman , Nota en  Koppenol.
“Die Koppenol heb ik goed gekend. Op een patrouille kwam ik in een mijnenveld terecht. En dat was niet gezegd dat we in een mijnenveld zaten. Dus toen er iets ontplofte,  vroeg ik aan de commandant benepen: Er is een ontploffing, wat kan dat zijn?” Hij antwoordde:”Blijf staan, blijf zitten waar je zit en niet bewegen, want je zit in een eigen mijnenveld. Toen is korporaal Smeets  gesneuveld. Ik moest ’s nachts bij Koppenol komen , want die wou zeggen dat ik dat niet doorgegeven had dat we  in een eigen mijnenveld zaten.  Maar dat wist ik toch niet!?  Tegen luitenant de Vries die bij ons was had ik gezegd: moeten we de weg niet vragen aan de majoor ??, “Ik weet zelf de weg wel!” zei de Vries, maar hij wist de weg niet. Maar dat wisten wij niet!” 
 
Toen wij op Malakka zaten moesten we om beurten ook patrouille lopen en in zo’n kuil zitten en zo. Daar was ik samen met Frans Hanse, een jonge vent met een kale kop, heel sportief. We werden op het matje geroepen want we hadden niet gepatrouilleerd. Hoe ze dat wisten? Ze hadden alleen zijn kale hoofd boven de deken uit zien steken. Ja, dat was op Malakka. Gelukkig was daar nog niets aan hand. Maar toch moest daar ook gewaakt geworden. Die kale kop van hem heeft hem verraden.  Frans Hanse uit Geertruidenberg, het was ook een beetje vreemde hoor. Ik  vroeg mij wel eens af hoe die in het leger is gekomen”. Bij Marianne gaat een lichtje op: “Lies Hanse bedoelt u waarschijnlijk! 
Mijn vader vertelde ook over Lies. Hij was het sulletje van de compagnie.” “ Ja ,inderdaad,” zegt Harry van Heugten lachend.
“Een sulletje tot en met. Hij heeft zijn hoofd op Malakka helemaal kaal laten knippen”, vertelt van Heugten.
“Wat er na Malakka verder met hem gebeurd is weet ik niet.” Marianne weet van foto’s van  haar vader die in Salatiga zijn gemaakt, waar Lies samen met haar vader op een Harley zit.
 
We praten nog over de toestand in de wereld. Daar is altijd gesprekstof genoeg over. Maar dan wordt het toch hoogtijd voor ons. Nee, we hoeven niets te eten en we beloven de fotoalbums weer zo snel als mogelijk terug te brengen. We worden behulpzaam in onze jassen gehesen, drie klapzoenen voor beiden en dan op naar de volgende sobat. Hans van Dijk.
 

Een ontmoeting met een dankbare Indiëveteraan. (6 jan 2015)  
Hij sport 3 keer per week met ing. Ahmed Aboutaleb, de burgermeester van Rotterdam. Hij is ook zijn  havenadviseur. Hij  was in dienst bij de Sultan van Langkat. Is zoon van de voormalig loco-burgemeester van Overschie Rotterdam, oud directeur van Scheepswerf Hegge&Zn. Wordt ome Gerard genoemd door en is vriend van scheepsmagnaten, directeuren en bestuursleden. Toch is hij een gewone Rotterdamse jongen gebleven. Hij  is Indië- veteraan. Geen Tijger, geen Midden Java, maar een 4-2RI, Sumatra-ganger. Hij  las tijdens de reünie in september 2014 de toespraak voor namens KTZA b.d. Frank Marcus(die hem zijn tweede vader noemt). Waarom hij? Bij hoge uitzondering leest u dit speciale geval in het navolgende relaas.
   
We zitten in zijn ruime flat in Capelle aan den IJssel. Het uitzicht is fenomenaal. We zijn net hartelijk verwelkomd door de uiterst charmante en galante sobat Gerard Hegge. 6e compagnie 4-2 RI. (89jr) 
Wij, Joop en Marianne,  kennen Gerard al wat langer, maar zijn levensverhaal intrigeert ons. Met een kopje koffie erbij horen wij hem uit. “He, fijn dat jullie er zijn”, zegt  Gerard vergenoegend.  
Ik ben geboren in 1926 op de Zestienhovensekade in Overschie Rt. Op de scheepswerf  van mijn vader.  De lagere school gevolgd op de Delftweg in Overschie.  Daarna ben ik naar de HBS gegaan. Toen de oorlog uitbrak ben ik naar de avond-MTS gegaan. Dat is later HTS geworden. 
Mijn motto is: je hebt een bepaalde opleiding gehad en daar moet je niet boven gaan!  
Met een vrij grote door mijn vader gemaakte zeilboot ben ik op mijn vaders advies,  hij was toen hoofd van de ondergrondse in Overschie, o.a. met Oskar Vervat, naar Engeland gaan zeilen. Het was slecht weer want anders werden we gezien door die onderzeeërs van  de moffen. Wij werden gelukkig opgepikt door een Engelse onderzeeër en naar Engeland gebracht. Daar hebben we zo’n veertien  dagen in een opvangcentrum gezeten. (Want wij konden natuurlijk ook spionnen zijn.) We zijn terecht gekomen bij koningin Wilhelmina.  Kopje thee gedronken en kennisgemaakt. De adjudant van de koningin, inderdaad dat was Erik Hazelhof,  die heeft gezorgd dat we een opleiding kregen als infanterist. Om de basisprincipes te leren. Daarna hebben we een opleiding vliegenier gehad bij de R.A.F.  Voor een eenpersoonstoestel, verkenningstoestel. Het was een klein ploegje. Vijftien man. Ik was niet dienstplichtig, maar hoorde wel tot de Nederlandse Krijgsmacht. Omdat we er twee jaar hebben gezeten hebben we ook een rang gekregen.  We hebben onze best gedaan.
 
Toen ik in 1945 uit Engeland terugkwam kreeg ik van mijn vader een Harley Davidson. Een echte originele Harley!
Maar nog veel mooier was het dat ik toen ook mijn latere vrouw, Grada Suiker, ontmoette tijdens het dansen op het Burgermeester Bosplein in Rotterdam Overschie.
 
In 1946 kreeg ik een oproep van de koningin. We moesten naar Ned. – Indië toe. Ja, waarvoor?   Ik ben daar eigenlijk met de pest in mijn lijf naar toegegaan. We hadden helemaal geen doel. Ja omdat er nou net een paar mensen wat kapitaal daar hadden ingestoken, want dat is eigenlijk de hoofdzaak geweest.  Ik ben gegaan onder de voorwaarde dat ik als soldaat daar heen ging en als soldaat weer terugkwam. Ik wilde geen rang hebben.
Ik kwam terecht op Sumatra. We landen in de havenplaats Balawang, daar vandaan gingen we door naar Medan. . Ik heb een weekje in het ziekenhuis in Medan gelegen. Een schotwond in mijn kont!
Ik kreeg van Graatje elke 14 dagen een brief. We komen terug van patrouille. Weer een aantal brieven. Tobas,  een maatje van mij, kreeg nooit brieven. Ik probeerde hem nog op te monteren. Later ging hij 
de tent in en we  hoorden een schot. Heeft hij zich van het leven beroofd. Ja. Dat zijn van die dingen….!  
 
Omdat ik een half jaar later de groeten overbracht van zijn nichtje Mia Treurniet uit Overschie aan haar oom kolonel Scholten werd ik uitgenodigd voor een gesprek bij hem op kantoor in Magelang. Ik heb hem heel mijn verhaal verteld. Alles. Ook dat ik al in de oorlog had gediend en waarom ik ook geen rang wilde hebben. Hij had een baan voor mij.  “ Ik ga jou in contact brengen met de sultan van  Langkat. (Mahmoed Abdoel Djalil Rachmat Sjah Sultan van Langkat (1927-1948)red. )Hij heeft ontzettend hard technische hulp nodig. Dus ik ben met het lood in mijn schoenen en de zenuwen in mijn bast een week later naar die sultan gegaan. Nou, hij sprak beter Nederlands dan ik. Hij woonde in een paleis in Medan, maar had ook een paleis in Tanjoengpoera en een vakantiepaleis boven bij het Tobameer. Drie vrouwen, dochters en zonen.
Ik bleef  gewoon in militaire dienst, zodat ik ook gewoon mijn geld bleef ontvangen. Ik geloof dat we toen een gulden per dag kregen of zo. Maar ik was wel in dienst van de Sultan.
Wat mijn taak was bij de Sultan? De relaties die verbroken waren door de vijand,  TNI., met diverse andere mensen weer herstellen!  Nee ik was geen diplomaat! Zeer zeker niet. We hebben het voor elkaar gekregen om de sultan weer helemaal terug te brengen in zijn functie.
 
Bovendien hebben we geregeld dat er in Medan technische onderdelen vanuit Nederland kwamen zodat de sultan weer zijn fabriek kon opstarten.  Hij had ook een rubberplantage die volledig hersteld werd. Daar was hij zo dankbaar voor. In 1948 ben ik door de Sultan tot Teng-Kul van Sumatra benoemd. 
Een soort prins.  Ik heb ruim anderhalf jaar bij de Sultan gezeten. Tot op vandaag toe heb ik nog steeds goede contacten met de familie van de Sultan.
In 1950 ben ik teruggekomen in Nederland. Ik ging studeren in Delft en ben afgestudeerd als scheepsbouwkundig ingenieur en trouwde in 1952 met Graatje.  
De scheepswerf van mijn vader was niet zo groot, het grootste schip wat bij ons werd gebouwd in Overschie was 70 meter lang! Op zijn hoogtij had hij zo’n 80 mensen in dienst. Er waren slechts twee hellingen. 
Wij hebben met een aantal ingenieurs de offshore uitgevonden. De gas- en de oliewinning op zee. Er is er in Amerika een firma opgericht: Brown & Root. Die hebben de offshore toen overgenomen van ons. Ik heb daar jaren mogen werken. Nadat ik  twee jaar in Amerika had gezeten heb ik, toen ik terugkwam in Nederland,  het bedrijf van mijn vader, scheepswerf Hegge overgenomen. Met de offshore erbij. Dat wil zeggen de platforms, dat waren er een stuk of 15 over de hele wereld. 
Daar gingen mensen van ons dan een maandje werken.We kregen ook grotere rederijen.
Grotere schepen. Die konden alleen maar in Singapore in het dok. Die huurden wij dan daar. Dus ik ben verschillende keren met Graatje naar Singapore gegaan om een schip te bekijken. Ja, als ik zo terug kijk, heb ik altijd maar mazzel gehad hoor”, zegt Gerard bijna verontschuldigd, “maar  ik heb ook een ontzettend goede opvoeding gehad van mijn ouders”.
                                                  
We bekijken de fotoalbums van Gerard. Naast de stokoude foto’s van de werf zijn er ook veel foto’s van Sumatra en bijzonder veel van de sultan en zijn familie. “ Ik had maar een eenvoudig fototoestel hoor”. “Kijk hier op deze foto loopt ook de generaal Ted Meines.”
     
       foto's kleur Joop Pragt
zwart-wit: gerard Hegge 
“Maar Gerard, hoe ben je in het 4-2RI veteranengebeuren terecht gekomen?””Tja ……..dat heb ik opgericht! Toen we tegen de 60 liepen belde Toon Weinshal, een sergeant bij ons, mij op.  “Weet je Gerard dat er zoveel van die veteranen eenzaam en alleen zijn. Daar moet toch iets aan te doen zijn?  “Ik had toen al contact met generaal Meines hoor. Hij zei, joh Gerard,als je daar zin in hebt, dan moet je dat samen met je collega gaan oprichten. Zodoende zijn we toen begonnen. Maar dat kon alleen maar met de vele hulp van mensen zoals Mevr. Zuidwegt, Loek Habraken en nu Frank Marcus.  Het 
hele 4-2RI-gebeuren is in 1985 opgericht en bestaat nu 30 jaar. Ik doe dat nog steeds.
 
Ik heb het ook opgenomen voor de vele jongens die terugkwamen uit Nederlands Indië en die geen baan meer hadden. Hun baan was vergeven. Omdat  mijn vader de weg wist die ik moest bewandelen, ben ik een paar keer in de Tweede Kamer terecht gekomen om iets te vertellen over de oud-veteranen
‘Die oud- veteranen die zwaar gewond zijn worden geholpen, waarom worden de lichtgewonde niet geholpen? Er is een militair hospitaal in Utrecht, Oog en Al. Hoe zit dat met die banen die de jongens verloren hebben’. Door dit alles is er in Utrecht een organisatie gekomen die zich daarmee bezig ging houden. En dat is goed gelukt. Ook hier moet  ik weer zeggen dat generaal Ted Meines veel geholpen heeft. Ja dat zijn dingen die ik allemaal met heel veel liefde gedaan heb.
De veteranenbijeenkomsten in Capelle a/d IJssel, in het Indonesisch Restaurant Rasa Sayang, zijn ontstaan door een ontmoeting met een veteraan die mij erop wees dat er in Capelle a/d IJssel ook zoveel 
eenzame oude veteranen zijn. Samen met o.a. Rob de Geus en Karel Jansen en met medewerking van Joke  van Doorn, oud burgemeester van Capelle a/d IJssel organiseren we nu al 6 jaar  bijeenkomsten bij Rasa Sayang, uitstapjes met de boot of trein. Gewoon om samen te zijn. Weet je waarom?  Eenzaamheid op oudere leeftijd is het ergste wat kan je overkomen.  Dat op te heffen is mijn grootste streven.
Via Ria van der Ende, de secretaresse van burgemeester Aboutaleb,  een nicht van mij, ben ik vier jaar geleden in contact gekomen met de burgemeester. Dit vooral vanwege de veteranen. Dat gebeurde op 
de van Genth kazerne, het historisch onderkomen van de Rotterdamse mariniers. Ik moest  bij de burgemeester zitten. Met kapitein Rene de Jong onderhoud ik nu veel contact voor de veteranen in de Rotterdamse regio. Maar in Vught hoorde ik niets dan lof over jullie organisatie! Jullie zijn een gouden echtpaar!. Hè, he ik heb de blaren op mijn tong geluld.”
 
Met een lach en voldaan gevoel nemen wij afscheid van Gerard Hegge, een bijzonder persoon, een fantastische verteller en een unieke regelaar!