Het verhaal van Sjean Krijnen naar zijn beleving weergeven.

 
BS.-TIJD
 
Ik ben op 8 mei 1925 geboren te Zevenbergen en in 1942 toen ik 17 was, moest ik mij melden voor de arbeidsinzet en werd te werk gesteld als timmerman in de loopgraven, maar omdat ik daar de boel saboteerde werd ik in 1943 opgepakt en in een legerkamp in Zeeland te werk gesteld voor het bouwen van bunkers in de duinen. Daar tijdens een luchtalarm heb ik weten te ontvluchten en via veel omwegen ben ik weer terecht gekomen in Zevenbergen en ben daar ondergedoken bij fam. van Opstal.,waar ook Toos woonde, nu mijn vrouw. Na drie maanden kreeg ik clandestien nieuwe papieren. en kon mij zo goed en zo kwaad als het ging weer een beetje bewegen. Toch hebben ze mij ongeveer 4 maanden voorde bevrijding opgepakt en werd bij de weermacht te werk gesteld. 
  
Direct na de bevrijding van Zevenbergen is de binnenlandse strijdkrachten ontstaan, dit ter verdediging van de bevrijde gebieden zoals de Maaslinie. Ik verliet Zevenbergen en ging naar Willemstad. Daar waren we met 40 man B.S., waar we recht tegenover de moffen zaten. In Willemstad hadden we bunkers en mitrailleursnesten waar we dag en nacht in zaten. Het is nogal eens een keer gebeurd dat de moffen ons beschoten, dan zaten we in de schuilkelder, alleen de wacht bleef op zijn post. Ook gebeurde het wel dat de Duitsers over kwamen, maar die werden door ons opgevangen en afgevoerd naar de 2e linie. 
Op een keer stond ik op wacht en kwam er een jeep binnenrijden. Maar dat ging zomaar niet, ik stond daar niet voor niets, dus ik ging naar hem toe en vroeg wat hij wilde. Zei die grote jongen, dat hij de bevelhebber van de B.S. was en ik zei:"dat is mooi, maar vertel mij dan maar eens het wachtwoord". Dat wist hij niet, dus hij mocht niet verder en ik zei tegen hem:"Iedere mof kan wel zo binnenstappen ". Hij vroeg mij vriendelijk of hij de commandant mocht bellen, nou dat kon dus wel..... Toen hij gebeld had, bleef hij wachten," de commandant is onderweg", zei hij. Toen de sergeant kwam, keek hij erg bedrukt, maar dat was gauw voorbij. Het was toch echt prins Bernhard en mocht dus doorrijden. Toen hij terugkwam heb ik wat sigaretten gehad en een erespeld met een B van Bernhard erop. Dat was dus ook weer achter de rug. Het was toch een mof, dus ik had gelijk gehad. 
OPLEIDING
Na enige tijd werden we op legerwagens naar Vught gebracht, onze bestemming was de Frederik Hendrik kazerne. We kregen nieuwe wapens en ik bofte gelijk want ik kreeg een brengun van 18 kg  in mijn handen geduwd. Wat een zwaar kreng was, dat ik mij nog af vroeg of ik niet wat te fijn gebouwd  was voor zo'n wapen, maar toen ik er aan gewend was, wilde ik het zeker niet meer kwijt. Wat een vuurkracht had zo'n ding. Na een paar weken  ging ik in opleiding voor scherpschutter in alle infanterie wapens. Die opleiding heeft zes weken geduurd en had ik mijn brevet als scherpschutter. Toen begon ik aan mijn commando opleiding, die twee maanden duurde, maar voor ik die had afgerond gingen we Vught verlaten. 
 
In Vught kreeg ik ook mijn eerste straf, 14 dagen licht, daarna volgde de veertien dagen, maar toen was het zwaar en ging ik de bak in, nou heb ik toch in ieder geval wat beleefd. Na die veertien dagen zouden nog eens 2 keer 14 dagen volgen, maar dat was later. Ik moet niet op de feiten vooruit gaan lopen. Vanuit Vught gingen we ook wel eens liftend naar Eindhoven of Tilburg. Er was geen openbaar vervoer, dus we liften mee met militaire wagens. Het probleem was altijd om op tijd in de kazerne te zijn, bij het avondapèl werd iedereen afgelezen en gekeken of je present was. Toen ik hierdoor een keer straf had gekregen, werd er door ons poppen in bed neergelegd en was iedereen present! 
 
Door mijn straf liep ik nog wel eens een verlof mis  en ik wilde toch wel eens naar de kerk. Van de aalmoezenier kreeg ik toestemming om te gaan. Op weg naar de kerk zag ik een vrachtwagen staan die naar Breda ging en ben meegereden en kwam in Zevenbergen terecht. Daar was een daverend feest, opa en oma van Opstal waren 50 jaar getrouwd en dat werd uitbundig gevierd. Bovendien zag ik Toos weer. Het feest duurde twee dagen. Maar op de tweede dag verscheen de M.P. 's middags in de feestzaal en ik werd meegenomen. In Vught aangekomen moest ik mij meteen melden bij de commandant. Hij vond dat de kerk lang geduurd had en ik wel moe zou zijn van al dat bidden. Toen ik zei dat ik nog wel 2 dagen hadden kunnen bidden, was hij zo vriendelijk mij 14 dagen in de cel te stoppen. Er zaten nog 4 kerels in de cel, maar we konden elkaar niet bereiken. Ik heb toen een mes wat bij het eten zat achterovergedrukt en daarmee de scharnieren uit alle deuren gedraaid en konden we met elkaar kaarten. Dat duurde zolang totdat de wachtcommandant zag wat er loos was en het had niet veel gescheeld of ik was in de militaire strafinrichting Nieuwe Sluis terecht gekomen, maar dat ging niet door vanwege ons aanstaande vertrek. 
 
In Vught is ook nog een ernstig ongeluk gebeurd. Alle oorlogsbuit werd bij ons verzameld om vernietigd te worden. Het waren mijnen, granaten, kogels van allerlei soort, pantservuisten enz. Op een dag moesten een paar jongens een zeil over die rommel doen. Bij het afdekken is er iets blijven haken, er volgde een verschrikkelijke ontploffing, alles vloog op de kazerne in het rond, alle ruiten in de omtrek waren stuk, aan een kant was de kazerne ingestort. Er waren 18 gewonden, die meteen werden afgevoerd naar het ziekenhuis. De twee jongens die met het zeil bezig waren geweest,waren dood. Na het ongeluk is gelijk alles afgevoerd en mochten we een paar dagen niet op het terrein. 
in Vught was ook een kamp waar  S.S.ers en N.S.B.ers gevangen zaten en die S.S.ers hebben de troep op de kazerne moeten opruimen. Wij gingen naar dat kamp als bewakers. Ook in Vught had ik wel eens verlof en dan ging mijn reis steeds naar Toos.
 
De oorlog met Japan was nog steeds in volle gang en wij werden ingedeeld bij het Zuid Oost Aziatisch Korps en werden voorbereid op de taak van bezetting van Japan. Zeer onverwachts werden we overgeplaatst naar Sittard, daar in Leijenbroek was een groot voormalig klooster en werden daar gelegerd.  Hier werd ons bataljon aangevuld met Limburgers, zo werden wij compleet met 830 man. Veertien dagen na aankomst in Sittard kregen we inschepingverlof, dat was drie weken thuis zijn. Ik was dag in dag uit bij Toos. We hadden nog veel te zeggen en de tijd was te kort. We konden er maar niet aan wennen aan het idee dat we na het verlof elkaar een hele tijd niet meer zouden zien, maar ik had voor onbepaalde tijd getekend en wist ik dat dit zou komen. 
 
Na het inschepingverlof bleven we nog in Sittard en ik ging nog een keer naar Toos, daar kwam de oproep om te melden over de radio, liftend ben ik terug gegaan. Ik kwam net op tijd, de trein zou gelijk vertrekken. Ik had dus niets bij me, alles was op de kazerne achtergebleven. Later zou ik alles moeten betalen aan het Rijk. Met niets ging ik naar Frankrijk, om daar ingescheept te worden naar Engeland. In Frankrijk kregen we wat Engels geld en als we aan boord waren zouden we iets kunnen kopen. Nou dat was mooi, want ik had helemaal niets, nog geen tandenborstel. Een etensblikje kon ik nog wel lenen en sigaretten en kauwgom hadden mijn vrienden wel genoeg, maar verder konden zij mij niet helpen. 
 
Ik weet nog hoe koud het was in de trein, alle ruiten waren eruit en een jas had ik niet. Ik kwam blauw aan in Calais en zocht alleen een  kachel. In Calais zijn we twee dagen geweest, net tijd genoeg om naar huis te schrijven, dan wisten ze in ieder geval waar ik was. De tweede dag gingen we op de boot naar Engeland, nu is dat iets van niets, maar toen was het halve kracht varen in verband met mijngevaar. Met de oversteek hebben we wel een mijn gezien en die werd mooi misgevaren. Er was wel wat spanning aan boord, die zeelui hadden al alles gehad en nog kon je de spanning van hun gezichten aflezen, Het was maar goed dat wij niet wisten wat er zou gebeuren als zo'n mijn ontplofte. 
ENGELAND
Voor het eerst zag ik de witte krijtrotsen van Dover. Ja overal waar we kwamen keek ik mijn ogen uit. In Dover aan de haven stonden lange rijen  tafels met van alles aan eten en drinken, dat was bestemd voor de hele dag. Na alles te hebben ontvangen , gingen we direct in de trein. Waar we heen gingen, wisten we niet, maar dat was ook niet zo belangrijk, het was allemaal nieuw waar we ook naar toe gingen. Na uren in de trein te hebben gezeten, kwamen we aan in Windsor, daar gingen we de trein uit en weer in legerwagens. Van Windsor gingen we door naar Wokingham, daar werden we gelegerd in golfplaat barakken . Koud dat het er was, die dingen kon je niet warm krijgen. In het midden stond een potkacheltje, maar veel was het niet.
 
We zouden daar blijven tot er een schip aankwam in Southamton, dat kon best wel even duren, want het moest wel een troepenschip zijn en die waren er niet zoveel bij de hand. Tijdens ons verblijf in Wokingham kregen we een dubbele uitrusting een tot Port Said en de andere voor de tropen. Ik voelde mij weer wat op mijn gemak met al die kleren in 2 plunjezakken. We kregen ook nieuwe wapens. Ik ontving een junglekarabijn een met 32 patronen in een magazijn. Later bleek dat het beste wapen te zijn wat we ooit gehad hebben. Toen we alles ontvangen hadden, mochten we een bepaald aantal kilometers uit het kamp. Daar maar enkele van ons de taal konden spreken, moesten we veel improviseren met handen en voeten kom je een heel eind.
 
Ik had een maatje die goed met de taal overweg kon en dus namen we de trolliebus naar Reading. dat was zowat 25 kilometer weg. Daar hebben we voor het eerst kennis gemaakt met het stadsleven van de Engelsen. Eerst dacht ik dat er helemaal niet gewerkt werd, het was daar de ene pub op de andere en allemaal stampvol mensen. Voor we het wisten hadden we van die lui een glas whisky in onze handen, nou dat was een straf goedje, ik was nog niets gewend in die tijd, trouwens nu nog niet. Voor we het wisten konden we de bus terug niet meer vinden, we waren verdwaald. Mijn maatje had toen ook niet veel meer aan zijn talenknobbel, want hij kon geen woord meer uitbrengen.. Toch zijn we op tijd weer in Wokingham aangekomen. We moesten toen om 8uur binnen zijn. 
 
We zijn ook in Londen geweest, maar daar kwam ik ogen te kort. Wat een stad is dat, er kwam geen einde aan! Het is maar bij een keer gebleven, voor je  in Londen bent, moet je 6 lijnbussen hebben en in Londen zelf komt er geen eind aan. De weg terug hebben daarom met een taxi gedaan, dat kostte net zoveel als met al die bussen.
 
VERTREK EN ONDERWEG 
Het was 's nachts om 2 uur, op 24 September, dat we uit bed moesten want we zouden om 3 uur vertrekken met de trein naar Southampton en daar op de boot gaan. Wat voor boot wisten we niet, maar bij aankomst zagen we een geweldig groot schip in de haven liggen. Het bleek de Nieuw  Amsterdam te zijn. Wie had dat gedacht, een Hollands schip voor ons. De inscheping duurde een volle dag. Het is haast niet te geloven, maar er was een bemanning van 1300 man en er kwamen 6000 infanteristen bij. Dat alles op een boot. Een maatje om kaart te leggen hoefde je niet te zoeken, maar daar waren toen ook nog niet aan toe. 
Direct uit de haven, kregen we het gelijk voor de kiezen, we gingen gelijk de Golf van Biscaje in en er stond volgens ons een flink stormpje, maar volgens de bemanning was er niets aan de hand. Tachtig procent van de mensen was binnen een half uur al zeeziek en dat was dus oppassen dat je niet voor de wind ging staan, want dan werd je helemaal onder gespuugd. Daar aan boord was het  wel even wennen met die deining. Je kon geen ogenblik stilstaan, maar volgens de bemanning was het het beste uit houden in het midden van het  schip. Aan boord mocht je vrij rondlopen en dus ging ik op verkenning uit. Ik had 3 dagen nodig om het hele schip te zien, maar toen wist ik goed de weg, vooral de keuken was een geliefd plekje voor mij.
 
We hadden ook iedere dag sloepenrol, dan ging je met een zwemvest naar een toegewezen  plaats, waar je reddingssloep was, per sloep een aantal. Als je zoals ik niet zeeziek bent, dan was het best om uit te houden, er werd veel gekaart, meestal om sigaretten, want het boordgeld wat we hadden was niet veel en daar moesten we de hele reis mee doen. Aan boord was er ook een  huisorkestje van 6 man en tijdens het eten speelde zij kamermuziek, mooi als je er van houd, maar dan was het even anders, swing en nog eens swing. Veel jongens waren gauw aan het varen gewend, maar er bleven toch een aantal mannen zeeziek en dat was niet om aan te zien. Een paar nachten heb ik met hen boven aan dek geslapen, volgens de zeelui zou dat kunnen helpen en inderdaad, weer enkele mensen knapten weer op.
Ik was altijd aan dek als we land in zicht kregen, dat was wel zo mooi als je dat na negen dagen zee weer land te zien kreeg. Soms denk je wel eens, zou er nog wel land zijn? Het is zo onmetelijk groot op dat water, als er een boot langs vaarde werd er altijd omgeroepen om  niet allemaal aan een  kant te gaan, maar iedereen wilde die boot zien en dan ging onze boot zo scheef dat je dacht: daar slaat hij zo om, maar dat viel achteraf wel mee. 

Elke dag werd het bestek uitgezet en dat kon je op een dan bijhouden, daaraan kon je zien waar je ongeveer was. Je wist vooraf al wanneer er land in  zicht kwam. Na 10 dagen varen kwamen in Port Said aan en moesten we wachten tot het kanaal vrij was om door te varen. Al gauw kwamen de dubbeltjesduikers op de boot af en de parlevinkers hadden van alles te koop. Dadels, rode mutsen, sandalen en weet ik wat nog meer, maar omdat we nog zo groen als gras waren, werden we aardig getild door die parlevinkers, dat zouden we later weer goed maken, maar dat wisten we toen nog niet. 
 
Er was vijandigheid aan twee kanten van het kanaal. Er waren toen nog Engelse soldaten, maar de Arabieren waren toen al aan het muiten. Na 6 uur wachten, gingen we het kanaal in, dat was erg smal, want er lagen nog veel gezonken schepen in het kanaal. Er werd maar langzaam gevaren, half weg zag ik het standbeeld van Ferdinant de Lasep aan de kant van Afrika staan. Toen we door het kanaal waren, kwam je in Rode Zee. Daar werd het wat ruimer om te varen. Toen we zover waren, hadden we al heel wat landen gepasseerd. Het begon bij Gibraltar, daar zag je 2 landen;aan een kant Spanje en aan de andere kant Marokko. Dan werd het weer breder en passeerden we Algerije met in de bergen een grote stad zo naar beneden toe was het een mooi gezicht. Het bleek Algiers te zijn en daarna kwamen we langs Tunesië.  In de Middellandse Zee kwamen we veel bruinvissen tegen, die kwamen iedere keer boven water, net als dolfijnen doen, die zouden we later ook nog tegenkomen. Omdat er steeds etensafval werd geloosd bleven die vissen achter de boot aanzwemmen. 
 
Na Tunesië kwamen we langs Libië, maar daar hebben we niet veel van gezien, het was namelijk nacht aan boord en dan vaarden ze gewoon door. Dus misten we wel eens wat, maar op de terugweg kon je ook nog wat zien, maar zover was het nog niet. We hebben wel Egypte gezien, want daar ga je door het Suezkanaal en dat heb ik al verteld dus we gaan verder bij de Rode Zee. De Rode is zo breed dat we geen land meer konden zien en dus gingen we weer kaarten tot er weer wat te beleven viel. Na een tijd kwamen we in de Golf van Aden, daar werd je onthaald door tientallen haaien, het was niet te geloven als je dat nog nooit gezien hebt. Als je door Aden bent, kom je in de Arabische Zee en daar maak je een ronding naar de Indische Oceaan. Daar heb je weer dagen van zee en nog eens zee, eindeloos zo lang. 
 
Na wat dagen kwam er weer land in zicht en volgens de berichten die door waren gegeven, zouden we in Colombo moeten aankomen en dat was ook zo. Nu heet het eiland Sri Lanka , maar toen was het nog Colombo. Daar bleven we een volle dag om te bunkeren, maar we mochten niet van boord. Dat was te link met zoveel man. Ze hadden al ervaren dat er nog wel eens iemand verdween en dan had je een hoop gelazer met de wal, vertelde de kapitein. 

Toen we eenmaal uit Colombo vertrokken, gingen we weer de grote plas op maar het ging toch al opschieten. Tijdens onze reis had Japan zich over gegeven en was de oorlog voorbij, maar wij moesten toch voor bezetting daar heen werd ons gezegd. Onderweg hebben we geen storm gehad, maar wel wervelwinden en die konden ook te keer gaan. Dat gebeurde onverwachts dan was er zo een sterke windkracht dat je niet staande kon blijven.  Zo'n wervelwind duurde zo een paar uur en dan was het ook in een keer weg. We vaarden door tot we bericht kregen dat we voorlopig naar Malakka  zouden gaan voor tropentraining. We kwamen in Singapore en werden daar ontscheept. Toen hadden we 18 dagen geen grond meer onder onze voeten gehad.
 
Na de ontscheping gingen we op auto's naar Morrib baai, dat is aan zee en daar kun je alleen komen via Kuala Lumpur, daar was het ongeveer 40 km. vandaan. In Morrib kwamen in een Jappenkamp, nu waren het eens geen golfplaatbarakken, maar houten gebouwen, maar wel op zijn Japs, geen bedden, maar een houten verhoging. Daar sliep je op. Iin het begin sliep je geen minuut, alsmaar draaien op dat hout, maar na enkele dagen waren we zo moe dat we sliepen als olifanten. 

Het eerste wat ik in Morrib leerde, was zwemmen. Je had daar een strand van wel 2 kilometer zee in, alleen moest je oppassen dat er geen haaien waren. Dat was erg link daar. Ook van die grote zeekwallen dreven daar rond, maar op den duur wist je op te letten. 
De eerste dag lukte het mij nog niet, maar de 2e dag kon ik zwemmen. Ik was wat overmoedig en dat kostte mij bijna het leven. Ik was wat te ver de zee in gezwommen en bij het teruggaan was het tij gekeerd en moest ik tegen de stroom in. Gelukkig hadden ze het van het strand in de gaten en kwamen een paar jongens mij  tegemoet zwemmen en zo ben ik weer op het strand terecht gekomen. 

Daar op Morrib Beach leerden we met de wildernis omgaan. De eerste tijd was je overal bang van, zoals slangen, tijgers, haaien en niet te vergeten kwallen. Daar kwamen nog bij: vuurvliegen, muskieten en allerlei ander ongedierte. 
Voor onze tropentraining hadden we oudgedienden uit Australië en Nieuw Zeeland, daar waren ook oude K.N.I.L.mensen bij, zoals Westerling en Nortier. 
 
In de tropen heb je met van alles rekening te houden, als je in oefening ging, had je gesloten tenue aan, dat was in verband met bloedzuigers en ander klein ongedierte. Ook waren er veel giftige slangen en planten. Als je ermee in aanraking kwam, kreeg je altijd wel een infectie. Dan was de hospik goed voor een behandeling  Op den duur wende je er wel aan en wist je waar je voor uit moest kijken, maar de gevaren loerden aan alle kanten. Boomslangen waren zeer gevreesd. Sommige waren zeer giftig en ze lieten ze zich zo uit de boom op de je bliksem vallen. In de natte moesson zijn die slangen zeer actief. Ook spinnen zo groot als een appel kwam je tegen en schorpioenen, bloedzuigers en niet te vergeten die grote rode mieren. Met de menselijke vijanden erbij was het niet niets allemaal. 
In de Boes Boes waren door de Jappen veel kuilen gegraven, daar hadden bamboestokken in gestaan, maar die waren er uit gehaald en weer toegedekt. Tijdens de oefening kon je daar in terecht komen. Het was de bedoeling dat je leerde om uit te kijken voor die kuilen. Achter een boom mocht je ook niet kruipen, dat was te gevaarlijk omdat daar ook bamboespiesen in de grond gezet en daar kon je zo met je strot in vallen en als dat gebeurt vertel je het echt niet meer na hoor. 
 
Natuurlijk was er ook nog iets goeds te vinden daar in die negerij, bijvoorbeeld het fruit. Fruit was er genoeg, dat kon je overal zo in het wild meenemen, bananen, ananas, djeroeks, mango's en klappers. Goed voor de dorst en honger. Als je klapper dronk, moest je wel op je hurken gaan zitten anders ging het in je benen zitten en kwam je niet meer vooruit. Dat leer je al gauw. Ook het droog bewaren van je sigaretten, een condoom was goed voor die dingen. Op die manier leerde je toch voor jezelf te zorgen. 
In Morrib mochten we niet het kamp uit, dat was te gevaarlijk. De Maleisiërs waren ons niet zo best gezind, dat had ook weer te maken met het koloniale leven. De Britten waren ook niet zo best aangeschreven daar. En daar kan ik nog in komen ook, ze hadden ook niets achter gelaten als armoe en ellende. Het is een keer gebeurd dat een van onze jongens toch naar kampong was gegaan. 
We hebben hem later terug gevonden met zijn nek doorgesneden. Dat was onze eerste gesneuvelde. Dat sloeg in als een bom dat iemand zo zijn einde vond. 

Tijdens onze training maakten we ook kennis met de opiumsnuivers en met de stoomton, dat was een ton daar ging stoom doorheen en zo zaten ze daarin te snuiven. Wij zijn tijdens ons verblijf op Malakka een keer uit geweest. Met grote groepen gingen met de legerwagens naar Klang en  vandaar naar Kuala Lompoer. Als je voor het eerst in zo'n grote stad bent, dan krijg je de indruk dat die mensen nooit iets doen, het krioelt daar maar door elkaar en het stinkt er als de ziekte op de passar. 
Bioscopen waren er ook, maar daar zijn we niet naar toegegaan. Er was zoveel te zien in die stad, we zijn er ongeveer 6 uur geweest en toen moesten we weer terug naar ons tampatje, zo zou dat in het vervolg heten.  
Op Malakka hebben we ook nog 2 jonge tijgers gevangen en bij ons gehouden, maar wat we niet wisten was dat de moeder haar jongen miste en daar hadden we niet opgerekend. Elke nacht kwam de moeder rond het kamp zoeken en dan hoorde wij haar brullen. Eens op een nacht had zij een inboorling aangevallen en toen was het toch tijd dat we de jongen loslieten. Toen was het gevaar ook gelijk geweken. Ook hebben we eens een paar slangen bij de kapitein onder zijn pukkel gelegd. Ze waren wel dood, maar dat kon je niet zien, dus het gevolg was dat hij zich rot is geschrokken.
JAVA -  SEMARANG.
Zo verliep toch ook daar weer de tijd en we zouden gaan vertrekken. Eerst naar Singapore, daar zouden we worden voorzien van de hoognodige spullen , die we mee nemen over zee. We wisten toen nog niet waar we heen zouden gaan, maar dat was voor ons geen probleem. We liepen onze neus maar achterna, meer konden we niet doen. Voor we vertrokken was er bij ons nog een staking van de Limburgers. Die hadden van thuis bericht ontvangen dat ze geen kolen meer kregen van de kolenmijn en dat was hen door de regering wel beloofd. Zo ontstond het eerste thuisfrontconflict, wat later nog zou oplopen tot een ernstig zaakje. De Limburgers hebben op het laatst toch hun kolen gekregen, maar kregen straf voor het weigeren van de dienst en kregen allemaal 14 dagen streng. 
 
We gingen dus naar Singapore en de narigheid met thuisfront was  zo  weer vergeten  Singapore is een grote stad, een haven vol schepen en een drukte van belang. Aan de haven werden de carriers en  gevechtswagens en  enkele tanks gelost en overgeladen op een landingsvaartuig. Die boot heette "De Sommelsdijk". Daar gingen we op en vaarden als snel uit de haven. De boot was mar klein en zodra we buiten de haven waren begon het ding als een gek op de golven te dansen, met het gevolg dat er weer direct een stel zeeziek werden. We moesten ook ons rollend materieel goed vast zetten, want als dat ging rollen, zou het leed niet te overzien  zijn. Helemaal op volle zee werd het wat rustiger en daar hoorden we voor het eerst dat we naar Indië gingen. We moesten niet denken dat het  een makkie werd, want de Jappen waren er nog volop aanwezig en hadden geen zin om weg te gaan. Zo werden we voorbereid op wat komen kon,  maar niemand wist echt wat er loos was. Daar zouden we snel genoeg achter komen. 
We hebben nog twee dagen gevaren voor we in de buurt van Java kwamen. We konden niet binnen varen, want op enige afstand werden we al onder vuur genomen. Dat was meteen onze eerste echte vuurdoop. 
 
We gingen over op landingsvaartuigen die we ook bij ons hadden en toen alle infanterie aan boord was, vaarden we richting Semarang. Het schieten werd steeds erger, maar wij zouden ons krachten sparen tot we op schotsafstand gekomen waren. Toen pas brak de hel los. Na een beschieting van 3 uur zijn we uit de vaartuigen gegaan. Tot onze nek in het wateren zorgen dat we aan land kwamen want daar had je tenminste dekking. Toen we de haven van Semarang hadden bezet, kwam het grote materieel aan in de haven en konden we groter vuurkracht in zetten. Twee dagen hebben we nodig gehad om Semarang te bezetten en de meeste Jappen hadden zich overgegeven. Er waren toen de eerste doden gevallen. 98 Jappen en 2 van ons. Dat zouden er later wel meer worden, maar die eersten, dat was toch het ergste. Dat was het begin en dat zouden we nooit vergeten.   
 
We hadden veel geleerd en de Jappen hadden geen zin meer om nog maar iets uit te halen. Lange tijd hebben we hen gebruikt om te werken ; zij konden beter tegen de hitte dan wij. Wij moesten er nog wel aan  wennen. Het was in Semarang 42 graden. Buiten de Jappen waren er ook nog veel peloppers in de stad en omdat wij niet wisten wat onze vijand was, werden we nogal eens verrast.  
Na twee weken waren we zover dat we wisten waar dat tuig zat en we besloten de hele stad uit te kammen. Het gevolg was dat er honderden op de  vlucht gingen. Maar de meeste hadden we toch zo in de kampen zitten. Dat betekende dat er bewaking werd ingesteld en daar had niemand erg veel zin in. 
 
Toen we Semarang helemaal goed in handen hadden, gingen er al snel een stel winkels open en was de stad iets aangenamer geworden. Ook de burgerbevolking kwam snel op verhaal en als er iets was dan kwamen ze dat al snel vertellen en konden wij direct ingrijpen.  Toen Semarang eenmaal in goede handen was en de burgerorganisatie ging lopen, kregen we wat meer tijd voor om ons heen te kijken en weldra  werd ons terrein met een actie van tien dagen uitgebreid met 50 tot 60 kilometer buiten Semarang. De waterbronnen, het vliegveld, de elektrische centrale, de rijstvelden, de kapokfabriek en diverse bruggen en steunpunten werden ingenomen en bezet. Na tien dagen overal te zijn geweest, kwamen we in Persilan terecht, een punt 40 km van Semarang. Later zou dat het punt "de hel van Semarang" gaan heten. Dagelijks waren er beschietingen, patrouilles en nachtelijk alarmtoestanden. Weken ging dat door, 36 uur aan een stuk dienst kwam regelmatig voor.      
        
Van de 140 man uit de compagnie konden op een gegeven moment maar 43 man aan dienst doen. De rest was ziek , gewond of gesneuveld. Ook ik werd niet gespaard, eerst dysenterie, daarna een olifantpoot, toen malaria. Op het nippertje wist ik aan Magere Hein te ontsnappen.  In de Hel van Semarang hebben wij ons portie wel gehad, genoeg voor een heel boek.
In Persilan hebben we nog onder elkaar een kampong gebouwd met een klein ziekenhuis waar zowat 20 mensen verpleegd konden worden.  De kampong was door de peloppers helemaal uitgebrand omdat de huisjes van bamboe en  klapperblad waren met wat palen, ging de opbouw vrij snel. In 4 weken hadden we 16 huisjes klaar. De inlanders gaven ons steeds aanwijzingen en hielpen ook mee. Toen het klaar was, hebben we nog een feestje gekregen. 
 
We gingen ook wel op zwijnenjacht. Dan blonken we van de  D.D.T.-olie om de muskieten van ons lijf te houden. Dan zat je een poos in een boom , zowat ter hoogte van een drinkplaats. Als de zwijnen kwamen  konden we met ons geweer waar een witte draad was over gespannen af te schieten. Dat moest snel gebeuren, want ze waren zo verdwenen. Soms hadden we wel 4 of 5 stuks, die ter plaatse schoon gemaakt moesten worden. Dat deden de mensen uit de kampong die bij ons waren. Wat we te veel aan vlees hadden, ging naar het ziekenhuis en naar de Chinees. Dan hadden we weer wat extra zakgeld. Ik ging ook wel eens mee vissen op zee met de prauw. Met zes man gingen we naar buiten en als er haaien gezien werden, ging er eerst geitenbloed overboord om die krengen te  lokken. Dan werd er geitenvlees aan een lijn uitgezet en als we dan beet hadden, dan begon de sport pas goed. Ze gingen wel eens met boot en al  aan de haal. Als we genoeg lijn hadden ingehaald konden we ze harpoeneren met een boothaak of we schoten wat kogels in zijn kop. Dan werd zo'n beest binnengehaald. de haaien waren soms wel vijf meter lang en moesten met de giek binnengehaald worden. Naast haaien werden ook  bruinvis, zwaardvis en rog gevangen. 
 
Na 8 maanden in de hel te hebben doorgebracht, gingen we op rust in Semarang, die rust hield in dat je op gezette tijden naar de buitenposten werd gebracht om ingezet te worden tegen infiltranten. Dat was dus weer patrouille op patrouille lopen en juist met die acties gebeurde er meeste ongelukken en verloren we nog al eens een man. De gewonden werden steeds meer, dit ging zo door tot de eerste politionele actie begon.
 
EERSTE POLITIONELE ACTIE.
Het was de tweede grote actie die we gingen maken. Het begon op een aardig moment, in je eerste slaap, zo rond een uur werd je zachtjes wakker gemaakt en er werd hard gevloekt. Wie begint er nu een actie zo midden in de nacht, voor zoiets moet je voor in het leger zijn! We gingen op de vrachtwagens en werden naar de demarcatielijn gebracht en vandaar werd het stappen naar het einde. 
We begonnen met de opmars naar hoogtepunt 15 tot daar hadden wij 1 zwaargewonde, vandaar ging het naar Goenoeg Panie, daar hadden we 3 man verloren, daarna naar Salatiga en het stadje Oengarang. 
 
De volgende trip ging naar Toentang centrale, toen volgde Bringing, Ambarawa en Djelok, daarna Kaliwoengoe, wat we allemaal veroverden. Door 7 R.I. werd alles bezet zodat wij doorkonden. Ja 7 R.I. waren de dienstplichtigen en wij de ouwe hap, dus het oude vlees moest eerst op. Wij gingen naar Midjen en veegden dat ook schoon, daarna was Weleri aan de beurt. Daar brachten we de peloppers een ferme klap toe. Wij bezette het station en de trein met goederen stond juist klaar om te vertrekken. Het was een koud  kunstje om de locomotief naar de andere kant te brengen en af te stomen naar Semarang. Op de trein stonden allerlei legergoederen en wapens, dus dat was een mooie buit.  
 
Even buiten Weleri was een gevangenenkamp met chinezen, die blij waren toen wij daar aangekomen waren. Het was een verschrikking om te zien wat die mensen daar geleden hebben. Ik moest weer denken aan de moffentijd. De mensen zijn door 7 R.I. op transport naar de richting Semarang. Wij zijn, zoals verwacht, verder opgerukt naar de richting Pecanlongang. Waar we op de brug half Weleri en Pecalongang contact kregen met de    W brigade. Toen was de weg naar Batavia tot stand gekomen en konden daar even op rust komen. We hadden toen een afstand afgelegd van 380 km in  16 dagen. In Weleri hadden we 7 uur nodig om in straatgevechten met de bajonet op, de overhand te krijgen. dat was buiten het gevecht van vliegveld het hevigste gevecht aller tijden. Na deze acties gingen we terug naar Semarang en na 6 dagen rust, gingen we de andere kant op.  Dadapajam eerst, dan Tingel Tangel, Dankaroengdoeroe. Toen deze plaatsen waren bezet, gingen we terug naar Dadapanjam en bleven daar tot nader  orders om zuiveringsacties uit te voeren en de burgers te beschermen. 
 
DEMOBILISATIE
Op 15 Maart 1948 kregen we de tijding dat we naar huis zouden gaan en dan gaan we naar Salatiga en blijven daar tot 11 april en gaan naar  Semarang. Daar hebben we een dodenherdenking en kranslegging op het ereveld van Semarang. Ook was er nog een avond om te feesten. De  burgers hadden uit dankbaarheid veel geld ingezameld en een afscheidsfeest georganiseerd. Nu moet ik zeggen dat het een knalfeest was. Twee karbouwen gingen aan het spit en de rijsttafel was niet te overzien. We werden op onze wenken bediend en een hawaïband speelde alles aan elkaar. We dachten als dat in Holland ook zo gaat, dan hebben we nog heel wat te goed en moeten we maar gauw vertrekken, maar helaas Holland was anders, daar was geen dankbaarheid, daar was niets, maar goed het was niet anders.
 
Op 20 April is onze laatste dag in Semarang. We vertrekken om 7 uur naar de haven , met landingsvaartuigen gaan we naar Batavia en om 11 uur  komen we daar aan. De toestand daar was nog erg slecht, door de acties was daar alles verlaten en niets meer geregeld. Het kamp werd alleen nog gebruikt om troepen, die naar huis gingen, voor een paar dagen op te bergen, maar omdat we wel wat gewend waren, gingen we er zelf op uit en  ratste zo heel wat eten bij elkaar. Dat was toch het minste wat je nodig had na al die ellende. Op 23 April krijgen we een keuring en een doorlichting met een wassen neus. Iedereen was ineens weer zo gezond als een vis en ze wilden wel van ons af, dat was wel duidelijk. Na de keuring was het warme kleding afhalen. Dat was passen geblazen. Alle kleding was oud en we vroegen ons af of er nog mensen leefden die deze kleding hadden gedragen, want overal zaten er gaten in. Op 24 April gingen van Macasar naar de "Johan van Oldenbarneveld" waar we ons hoekje op de boot opzochten en om 16 uur vaarden we af. Adieu Indië, de reis met de boot was begonnen. 
 
THUISREIS en THUISKOMST
Op 7 mei passeerden we de Kreeftkeerkring en verlieten de tropen en gingen richting Port Said. Even buiten de keerkring vierde ik mijn 23e verjaardag met een flinke slok. Ik weet nog hoe de dag begon, mijn vrienden hadden toch nog wat versierd om het te vieren. Hoe de avond was, weet ik niet meer, maar de jongens zeiden dat ik heel netjes was geweest. Aan boord van de Johan van Oldenbarneveld waren door de jongens drie apen aan boord gesmokkeld. Dat zou later problemen geven, want die beesten waren niet geprikt en toen ze ontdekt werden door de bemanning was  het bonje. Ze moesten van boord. 

Op de zeereis was het weer zoals de eerste keer, dezelfde mensen waren weer zeeziek en dus weer in het  midden van het schip bij dag en nacht aan dek zijn. Er werd weer veel gekaart om sigaretten, maar door de zeelucht waren die muf en konden we ze weggooien. Dus we gingen kaarten om pakjes en later om sloffen, zo had je een plunjezak vol en zo was je er doorheen, maar aan boord kon je zoveel krijgen als je wilde, dus was de zak altijd gevuld. De reis werd per dag door middel van een zeebestek aangegeven en via een zeekaart hield ik de reis bij. Deze kaart heb ik nog steeds. 

Op 10 mei kwamen we aan in Port Said, daar moest proviand in genomen worden en de parlevinkers  deden hun best om alles aan de man te brengen. Nou dat lukte best, wij hadden wel zin om te kopen. Wij hadden nog voor honderden guldens aan  Japans geld bij ons en dat was toch niets meer waard, dus kopen maar! Tot er ontdekt werd dat het geld niet meer geldig was.Op een moment brak er echt paniek uit bij die parlevinkers, alles verkocht en geld zonder waarde, dat kon natuurlijk niet. Dus de politie aan boord, maar niemand had  maar ook iets gekocht. We hadden alleen maar boordgeld, zelfs daar kon je niets mee kopen van die lui. De volgende dag vaarden we af richting  Holland. Ik had in Port Said ook nog een brief ontvangen van Toos en dat gaf mij weer moed om naar huis te verlangen. We kregen ook voorbereidingspapieren op de komende ontscheping in Holland en werden voorgelicht op wat ons te wachten stond. 

Op 17 Mei kwamen we in de avond aan in Scheveningen en konden pas in de morgen van 18 Mei binnenvaren. Op de genoemde datum vaarden we dus binnen. Er waren zoveel mensen, dat we er beduusd van werden. Links en rechts werden namen geroepen, er waren zelfs bootjes die met familie langs kwamen varen. Overal krioelde het van de mensen, ook de kapel was aanwezig, die speelde bij aankomst het Wilhelmus. De rillingen gingen over mijn rug bij al die hartelijkheid, dus dacht ik' ze zijn ons nog niet vergeten.

Toen de loopplank uit  ging, werden we op het schip bestormt door mensen die hun makker kwamen bekijken. Er was geen gaatje op het schip. Alles was bezet. Na een uur moesten ze allen het schip verlaten en kon de ontscheping beginnen. Met je uitrusting ging je de plank af en ineens stond je op Hollandse grond. Wat je dan voel, is niet te beschrijven, maar we hadden niet zoveel tijd, want de bussen stonden te wachten om ons echt thuis te brengen. In de bus werd van alles in je handen gestopt, maar je moest ook  uitkijken dat je niet getild werd, want klaplopers zijn er overal. Maar bij ons werden ze netjes uit de bus gezet. Zo waren we nu eenmaal, alles netjes doen. 

Ze liepen met papiertjes rond en daar kon je 5 gulden op geven voor een goed doel, ja iemand aan de vreet houden moet wel een goed doel zijn, maar zo groen waren we nou ook weer niet en hebben de bus schoongeveegd en konden we vertrekken. Na een uur en een lijf vol gehangen met rommel, reden we uit de haven en daar buiten ging het Amsterdam uit, op naar huis. Elke chauffeur had een route te maken met een bepaald  aantal mensen naar een bepaalde richting van het land. Bij de eerste stop begon de man die op bestemming was te haperen en te stotteren iets  van:"Nou het moet maar, maar ik hoop jullie toch wel weer gauw terug te zien" Hij was nog niet thuis of hij wilde al terug, maar dat was natuurlijk maar schijn! Hij keek wat verloren om zich heen, pakte zijn spullen op en verdween. Na 45 jaar zouden wij hem weer zien, maar daarover later. Ook mijn beurt kwam en voor ik het wist stond ik naast de bus, maar wat ik nog niet gezien had, was dat er zoveel mensen om mij heen stonden en allemaal gaven ze mij een hand en zeiden: "ik ben je broer die en de ander zei:"Ik ben je broer zo en je zus die". "Nou", zei ik op een keer," nou  moet je toch even opzij gaan want ik weet niet wie jullie zijn en ik wil eindelijk eens mijn Toos zien". Later bleek dat het toch mijn broers en zussen  waren , maar het is mij niet kwalijk genomen dat ik ze niet direct herkende. Toen ik thuis was, was alles veranderd, moeder was ouder geworden en vader ook, de kinderen kon ik niet meer. Alleen Toos, ja, die kon ik niet vergeten en die was voor mij nog hetzelfde als daarvoor. 

Ik moest wel erg heel erg wennen om thuis te zijn. Het was niet zo makkelijk, er bleef nog zoveel in mijn hoofd spelen en leefde zowat in twee werelden.Ik had 8 weken verlof en was veel bij Toos thuis en weinig bij mijn ouders. Na vier weken vroeg mijn moeder of wel terug was uit Indië.

Ik was nog zo kwetsbaar, niemand wist wat er in mij omging, alleen bij Toos voelde ik mij op mijn gemak. Mijn ouders kan ik niets kwalijk nemen, dat ze mij niet begrepen. Ze wisten niet wat ik allemaal beleefd had. Het contact van Indië met Nederland was niet zo best. Een brief was minstens veertien dagen onderweg., een behoorlijke radio hadden we niet. Kranten of tijdschriften uit Holland zagen we nooit. Mondjes maat kwamen de berichten binnen en dat was niet veel behoorlijks. We zouden er S.S. praktijken op na houden, alles tot een verschroeide aarde maken, hoeren en snoeren en weet ik wat nog meer. Een ding was duidelijk, ze wisten niets van wat in Indië echt gebeurde. Dat de jongens hun rantsoenen verkochten om eens behoorlijk te kunnen  eten, dat ze soms in geen dagen uit de kleren kwamen, dat ze weken geen stad zagen, dat je zo nu en dan eens naar de stad mocht, dat je dubbele diensten moest doen om je zieke of gesneuvelde vrienden op te vangen. In Holland was het zo bont gemaakt, dat toen de eerste dienstplichtigen vanuit Nederland aankwamen, zij bang waren van die oorlogsvrijwilligers. Die leefden er maar op los. Toch waren die jongens na 3 maanden goed opgevangen te zijn, voor ons door het vuur gingen. In Holland hadden ze zich goed vergist, zeiden ze. Gelukkig zijn het onze beste vrienden geworden. 

Hoe het ook zij, Indië zal ons altijd parten blijven spelen, precies als de jodenvervolging voor de Joden, zo hebben wij Indië.Je raakt er niet meer van af.In de periode na Indië was het ook niet aan te bevelen om te zeggen dat je er geweest was, dat gaf je beslist geen voorrang bij het zoeken van een betrekking. Maar goed, dat hebben we allemaal overwonnen en konden we beginnen met een plaats in te nemen in de burgermaatschappij. 

Na de demobilisatie ben ik gaan werken in de machinefabriek in Zevenbergen, na twee jaar had ik het wel gezien in die fabriek en ben bij de Kon.Mij. De Schelde gaan werken in de ketelbouw en vooruitzicht op vliegtuigbouw. Dat is het ook geworden en ben daar zowat 34 jaar blijven hangen. Ik ben nu drie keer naar een reünie geweest en steeds pak je de herinneringen weer op, maar dat hebben denk ik alle mensen. Bij die reünie worden het aantal mensen steeds minder. Op den duur zal het eens ophouden met die bijeenkomsten, maar zolang het er nog is, is het toch welleuk elkaar nog te zien. Dikwijls denk ik nog terug aan die tijd die wij door omstandigheden niet hebben kunnen benutten zoals wij dat hadden gewild. De tijd van Indië is eigenlijk een verloren tijd geweest, ook het onderduiken in de oorlog . De tijden veranderen en ik vind toch dat ik grotendeels geslaagd ben en heb het nog goed en hoop dat nog lang vol te houden.