De weg, kerstmis & de Moslims
 
 
In 1947 lagen wij in het voormalig Nederlands Indië met een compagnie (± 130 soldaten), waarvan de meeste Limburgers & Brabanders op een vooruitgeschoven post 11 km . van de basis in Salatiga. Wij kwamen terecht in het dorp (kampong) Dadapayam. Dit dorp was gelegen in landelijk gebied met talloze kleine dorpjes. De inwoners waren allen Moslims.
Het was een rustig gebied. Gevechten waren te verwaarlozen. Er was één groot probleem. De mensen waren arm en werden bovendien lastig gevallen door dieven (rampokkers).Er was geen politiemacht die hen kon beschermen. Door onze aanwezigheid werd het een stuk rustiger. De mensen waren hier erg blij mee.  
Wat wij in dat gebied deden, was met kleine groepjes van vijf man, een bezoek brengen aan de dorpoudste (Loera). Wij dronken er thee en praatten over de problemen die zij hadden. Als gevolg hiervan hielpen wij deze mensen op alle mogelijke manieren. Als tegenprestatie vertelden zij ons waar de dieven en tegenstanders zich schuil hielden. Op deze manier konden wij de rust in dit gebied behouden.
Er was echter een groot probleem !! Dat was de weg van 11 kilometer van Salatiga naar Dadapayam. Wij konden deze weg ’s nachts niet bewaken (te weinig mensen). Een paar keer per week reden de verzorgingswagens erover heen. De eerste wagen die ‘s morgens over deze weg reed nam het hoogste risico, want de tegenpartij kon ‘s nachts van alles met de weg hebben uitgespookt. Het was geen doorgaande weg. ‘s Nachts was er geen verkeer. Dus als er mensen op liepen dan was dit zeer verdacht. Op plaatsen die verdacht waren, moest er dus intensief gecontroleerd worden. Dit moest uiteraard een aantal keren per week gebeuren. Voor de mensen die hiermee belast waren, was dit een zenuwslopend werk. Wij zaten hier echt mee in onze maag. Rond Kerstmis1947 kwam de oplossing.
Toen de mensen van die dorpjes aan de weg, zagen dat dit voor ons een groot probleem was, zeiden zij:” Jullie hebben ons geholpen, nu gaan wij jullie helpen”.  
Hoe ging dit in zijn werk? Zij bouwden op afstand langs de weg, afdakjes van bladeren, waar vandaan ze de weg ‘s nachts konden overzien. Hierin gingen ze afwisselend (per tourbeurt) in zitten lettende op plaatsen die verdacht waren. Als er mensen ‘s nachts op de weg waren geweest dan kregen wij ‘s morgens, bij zonsopgang klopsignalen. Zodoende wisten wij, dat wij alleen die dag moesten controleren.
Dit werkte zeer effectief. Er viel een grote last van de schouders van de mensen die hiervoor verantwoordelijk waren. Er is een oud gezegde: Erken de mens en help hem en je hebt een vriend. Misken de mens en je hebt een vijand. Toen wij daar zijn vertrokken, gaven zij een groot afscheidsfeest voor ons.
In 1992, 45 jaar later, was ik samen met mijn echtgenote, en nog een ander stel terug in Dadapayam. De andere man in ons gezelschap sprak vloeiend Maleis. Wij werden als VIPs ontvangen. Wij kregen thee en gebak aangeboden. Wij zouden en moesten het gastenboek tekenen. De vrouw van de Wedono (districtshoofd) was toen der tijd 12 jaar. Zij kon zich nog levendig herinneren, dat wij daar waren geweest.  
                                                         
 Door sobat Sjra Hovens.  2-6RI

 

 

                                                                                                    terug naar verhalen   /  terug naar index