II- 6 - RI in Semarang

 
 
Na de landing in Semarang op 12 Maart 1946 werd de bescherming van West-Semarang in handen gesteld van II-6 RI. 
In de vervulling van deze taak lag opgesloten de afsluiting en verdediging van het gehele Westen van de stad langs het Wester-Banlir kanaal en West van Tjandi en de verdediging van het vliegveld Kalibanteng, dat als een eiland in de oceaan "op een paar kilometer van de stad Semarang lag en van alle kanten belaagd kon worden. Honderden patrouilles werden gelopen en vele acties werden in het westen uitgevoerd, terwijl meermalen onderdelen van II-6 RI mee optrokken bij grotere acties van andere in Semarang gelegerde bataljons, zoals deze ons wederkerig steunden. 
Dit toevoegen van andere onderdelen aan de actie uitvoerende bataljons, kweekte een geest van onderlinge kameraadschap en wederzijdse waardering. 
 
De vijand werd intussen meer en meer agressief en ging over tot aanvallen van grotere omvang. Op 4 en 11 Augustus 1946 deed de vijand achtereen volgens twee aanvallen, welke tot vlak van voor onze linies tot staan werden gebracht. 
Hierna volgden beschietingen met mortieren en zware mechanische wapens door opgedrongen vijandelijke eenheden, welke deze beschietingen van het vliegveld alleen des nachts aandurfden. Toen werden wij verrast met vijandelijke artillerie beschietingen, bedoeld op vliegveld en Westrand Semarang, zonder bepaalde nadelige gevolgen. Doch op den duur werden steeds meer burgers het slachtoffer van deze schietpartijen zonder enige militair nut, terwijl de evacuatievliegtuigen niet meer konden landen wegens gevaar van beschietingen. Verdere lankmoedigheid tegen de opdringende vijand kon niet langer betracht worden en tot grote vreugde en opluchting van iedereen kreeg II - 6 RI opdracht Semarang en zijn bewoners veilig te stellen tegen verdere beschietingen. 

Het grote moment, waarnaar al zo lang gehunkerd was, brak aan: "Wij mochten erop los!" En op 17 september bezette II-6 RI Kembang Haoem bij het oude vliegveld Simongan en op 20 september Karanganjar en op 22 september Persilan. Onze wapenbroeders van II - 13 - RI en ! R.S. stonden ons bij deze achtereenvolgende acties dapper terzijde. Door het verrassende element in deze kort op elkaar gevoerde acties leden wij slechts weinig verliezen en dat de vijand hierdoor overdonderd was, bleek wel uit de berichtgeving van de "overkant" dat tegen een overmacht van drie bataljons geen stand gehouden had kunnen worden! 

De genoemde posten werden direct na de bezetting ter verdediging ingericht. Dag en nacht is daar gezwoegd om zo spoedig en voldoende mogelijk de "all-round" verdediging klaar te hebben. Alle hands aan dek: pioniers, chauffeurs, alles werkte mede in de aanvoer van prikkeldraad, levensmiddelen en vooral water en wat al niet meer. De taak werd niet weinig verzwaard doordat de arme, zolang geterroriseerde bevolking vanuit het voorterrein bij honderden via onze posten het bevrijde gebied binnen stroomde, om zich te stellen onder het hen vanouds bekende gezag van Rood-Wit-Blauw, dat weer fier wapperde in onze kampementen. 

Als een staaltje van het diepe vertrouwen, dat ondanks alle beweringen van hen, die toch beter weten, bestond, zij het volgende gememoreerd, de streek, waar onze troepen doortrokken, viel op door verwildering en verwaarlozing van de kampongs en sawahs. Doch reeds den morgen, nadat wij Kembang Haroem bezet hadden was de bevolking reeds bezig hun huisjes op te knappen en te herstellen en velen waren met hun patjols de sawahs te bewerken. 

Verdwenen was opeens alle apathie! Onze jongens hebben zich toen met hart en ziel gegeven om het verschrikkelijke leed te verzachten van de bevolking, die ziek, uitgehongerd, volkomen verarmd, de meeste naakt, zich tot ons te wenden om hulp, steun en veiligheid te zoeken. Patrouilles zetten het voorterrein af en zover de auto's konden oprijden, werden de eerste erge zieken afgevoerd naar het ziekenhuis van Semarang, vervolgens de huisgezinnen met direct benodigde levensmiddelen en gebruiksartikelen vervoerd naar de binnen onze linies gelegen dessa's, respectievelijk: Toegaredjo, Ngalian en Ngemplaksimongan. Daarna werden de rijstvoorraden opgehaald en de meubeltjes en alles wat in hun nieuwe kampongs gebruikt kon worden, evenals de zeer uitgedunde veestapel. De grote rijstvoorraden, in beslag genomen en opgeslagen door de Pemoeda's, verder per auto opgehaald en afgeleverd aan reeds aangewezen Loerah's, die opdracht kregen om alles te registreren. Dank zij de medewerking van de Amacab, onder leiding van den heer Mr.J. de Leeuw, werd deze registratie gecontroleerd, terwijl er gezorgd werd voor de uitdeling van kleding door het Rode-Kruis aan alle vluchtelingen, het inrichten van klinieken in Toegaredja en Ngemplaksimongan waar doktoren met een staf Rode-Kruiszustertjes dagelijks honderden patiënten verbonden , behandelden, geneesmiddelen verstrekten en versterkende middelen uitdeelden. 
 
De vooruitgang en gezondheidstoestand van deze duizenden vluchtelingen worden wel documenteert door foto's van "hoe -wij-hen-vonden" en hoe thans de bevolking er voor staat. DE dank van deze Indonesiërs is dan ook treffend en zeer groot. 

Wat onze jongens, begaan met zoveel leed, hier hebben gepresteerd, is waarlijk groots geweest. En het vele goede, dat zij hier als Nederlands soldaat hebben kunnen brengen, zal hen altijd bij blijven als een daad van bevrijding. 
En wij hebben het gevoel leren kennen, dat diegene gehad moeten hebben, toen zij eens ons kwamen bevrijden. 

Ontroerende taferelen, welke wij aanschouwden, toen de jongens van II-6-RI spontaan hun chocolade en sweets afstonden en te verdelen onder de vele zieken en kindertjes, zullen licht niet vergeten worden. Niet door hen die ontvingen, maar ook niet door hen die gaven. Dit waren eenvoudige Nederlandse jongens op hun best. Zij behoeven daarvoor geen dank, noch waardering. In hun werk  zelf vonden zij de waardering en in die duizenden paren bruine ogen lazen zij de dank. En dit is voor deze kerels genoeg. Wij Nederlanders doen immers graag ruw en worden o zo gauw verlegen als we geprezen worden, vooral waar wordt blijk gegeven van dit  toch "zo kleine hartje". Kerels van II-6-RI, wij zijn mede lid van een brigade, die "de Tijgers" worden genoemd en daar zijn we trots op. En laat de rest maar lekker kletsen dat kan de pret niet drukken.Eeje!

                                                                                                                    De Luit.Kolonel J. van Welsenes.

terug naar verhalen  terug naar index